Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5882

Datum uitspraak2006-12-20
Datum gepubliceerd2007-01-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers463860 \ HA VERZ 06-5490
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst afgewezen, het verzoek houdt namelijk verband houdt met de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van werknemer (reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte).


Uitspraak

Beschikking RECHTBANK ARNHEM Sector kanton Locatie Tiel zaakgegevens 463860 HA VERZ 06-5490 51 WHvE/MG uitspraak van 20 december 2006 Beschikking in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgeefster] gevestigd te Boven-Leeuwen verzoekende partij gemachtigde mr. J.L.J.J. Nelissen tegen [werknemer] wonende te Boven-Leeuwen verwerende partij gemachtigde mr. S.M.J. Koolwijk Partijen worden hierna [werkgeefster] en [werknemer] genoemd. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit - het verzoekschrift met producties d.d. 6 oktober 2006; - het verweerschrift met producties; - de nadere producties aan de zijde van [werkgeefster], - de nadere producties aan de zijde van [werknemer], - de pleitnota van mr. J.L.J.J. Nelissen - de aantekeningen van de griffier van de op 8 november 2006 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden gehouden mondelinge behandeling; In overleg met partijen heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de extra judiciële terechtzitting van woensdag 22 november 2006 voor akte aan de zijde van [werknemer]. [werknemer] heeft deze akte genomen waarbij producties in het geding zijn gebracht. [werkgeefster] heeft een antwoordakte genomen. 2.1. Het geschil en de beoordeling daarvan 2.1. De navolgende feiten staan vast: a. [werknemer] (leeftijd 39 jaar) is op 1 mei 2005 bij [werkgeefster] in dienst getreden in de functie van verkoopmedewerker. Op basis van een 37-urige werkweek bedraagt het salaris van [werknemer] € 2.067,53 bruto per maand. b. [werknemer] is sedert 10 augustus 2006 gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Hij heeft voetklachten. De bedrijfsarts van Commit B.V. heeft [werkgeefster] bij brief d.d. 28 augustus 2006 laten weten dat [werknemer] halve dagen in de eigen functie kan werken met een beperking voor tillen en sjouwen. c. Bij brief d.d. 12 september 2006 heeft de gemachtigde van [werkgeefster] [werknemer] bericht dat [werkgeefster] streeft naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [werkgeefster] ervaart de arbeidsrelatie met [werknemer] als ernstig verstoord. [werknemer] wordt meegedeeld dat continuering van het dienstverband voor [werkgeefster] geen optie meer is. De wens om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen heeft volgens [werkgeefster] niets met de ‘voetenkwestie’ te maken. d. [werknemer] heeft vervolgens [werkgeefster] in kort geding gedagvaard voor de zitting van 11 oktober 2006 van de kantonrechter in Tiel. Kort samengevat vorderde [werknemer] de veroordeling van [werkgeefster] om hem in de functie van commercieel medewerker tot het werk toe te laten op straffe van verbeurte van een dwangsom. e. Bij vonnis d.d. 25 oktober 2006 van (een ambtgenoot) van de kantonrechter in Tiel is [werknemer] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen op grond van de overweging dat [werknemer] verzuimd had een second opinion van het UWV over te leggen. 2.2 [werkgeefster] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW. [werkgeefster] stelt dat de arbeidsrelatie met [werknemer] zodanig verstoord is geraakt dat verdere samenwerking niet langer mogelijk is. Uitdrukkelijk wordt gesteld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de gedeeltelijke arbeidsongeschikt-heid van [werknemer]. 2.3. [werknemer] heeft het ontbindingsverzoek betwist en concludeert tot afwijzing daarvan. Hij voert aan dat het ontbindingsverzoek wel degelijk verband houdt met zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Hij beroept zich op de reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte. 2.4. De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek af daar, nog daargelaten of wel voldoende aannemelijk is geworden dat de relatie tussen partijen zodanig verstoord is geraakt dat verdere samenwerking niet langer mogelijk zou zijn, zoals door [werkgeefster] is gesteld en gemotiveerd is betwist door [werknemer] en om die reden niet zonder meer valt uit te sluiten dat in het kader van het reïntegratieproces terugkeer van [werknemer] naar de werkvloer niet mogelijk zou zijn, is in ieder geval niet gesteld door [werkgeefster] of anderszins in dit proces gebleken dat [werkgeefster] heeft bevorderd dat [werknemer] zou kunnen worden ingeschakeld in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever, zoals is voorgeschreven in lid 1 van artikel 7:658 ABW. Het bevorderen van reïntegratie van een (gedeeltelijke) arbeidsongeschikte werknemer is een bijzondere verplichting van de werkgever. Dat [werknemer] in staat is gedeeltelijk te reïntegreren blijkt ook uit de door de gemachtigde van [werknemer] bij akte d.d. 22 november 2006 overgelegde rapportage. De rapporteur beantwoordt de vraag in hoeverre [werkgeefster] voldoende reïntegratie-inspanningen heeft gepleegd, mede vanwege het arbeidsconflict negatief. [werknemer] heeft wel voldoende reïntegratie-inspanningen gepleegd volgens de rapporteur. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het ontbindingsverzoek wel degelijk verband houdt met de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [werknemer] en moet daarom het ontbindingsverzoek afwijzen vanwege de door de gemachtigde van [werknemer] bepleite reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte. [werkgeefster] wordt als de in het ongelijk gestelde procespartij veroordeeld tot betaling van de proceskosten. 3 De beslissing De kantonrechter 3.1. wijst het ontbindingsverzoek af; 3.2. veroordeelt [werkgeefster] tot betaling van de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 350,00. Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. W.H. van Empel en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2006.