Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5931

Datum uitspraak2007-01-04
Datum gepubliceerd2007-01-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummersawb 06/59330
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / zicht op uitzetting / uitzetmoratorium. Verweerder verwijst naar de brief van de minister-president aan de Tweede Kamer d.d. 13 december 2006 waarin de groep vreemdelingen van wie de uitzetting is opgeschort, is beperkt tot (ex-) asielzoekers die zich in de laatste fase van de behandeling in het kader van het project Terugkeer vallen of ten aanzien van wie uitzetting op humanitaire bezwaren zou stuiten, zoals in het geval van gezinnen met kinderen. Op grond van de brief van de toenmalige minister voor vreemdelingen en integratie van 23 januari 2004 (Tweede Kamer 2003-2004, 19 637 en 29344, nr. 793) heeft verweerder aangegeven dat een (ex)asielzoeker, om onder het project Terugkeer te vallen, naast de eis dat de asielaanvraag voor 1 april 2001 moet zijn ingediend, onafgebroken opvang moet hebben genoten. Uit het door verweerder overgelegde Bericht verwijdering M100 d.d. 7 augustus 2003 blijkt dat eiser met ingang van deze datum met onbekende bestemming is vertrokken. Nu eiser zich aldus aan vreemdelingentoezicht heeft onttrokken kan hij niet aangemerkt worden als behorend tot vreemdelingen die onder het voornoemde project Terugkeer vallen en valt hij om die reden buiten het uitzetmoratorium. Gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 20 december 2006 (AWB 06/59006) oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser op het voormelde moratorium - voorzover dat thans valt te beoordelen - niet voor inwilliging in aanmerking komt en dat derhalve niet geoordeeld kan worden dat zicht op uitzetting van eiser thans is komen te vervallen.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zitting houdende te Dordrecht procedurenummer: AWB 06/59330 uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eise], eiser, gemachtigde: mr.drs. J.M. Walls, advocaat te Dordrecht, tegen de Minister van Justitie te ’s-Gravenhage (voorheen de Minister voor Vreemdelingen en Integratie), verweerder, gemachtigde: mw. mr. H. Hanssen-Telman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 4 december 2006 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 19 oktober 2006 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 15 december 2006 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen bij kantoorgenoot van zijn gemachtigde mr. C.E. Koopmans. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. W.J. Rohlof. De rechtbank heeft het onderzoek bij beslissing van 20 december 2006 heropend. De zaak is vervolgens op 28 december 2006 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te rechtbank te berichten omtrent het afgekondigde uitzetmoratorium en in het bijzonder of eiser daaronder zou vallen. Verweerder heeft de rechtbank bij faxbericht van 22 december 2006 medegedeeld dat eiser niet wordt gerekend tot de groep vreemdelingen op wie het uitzetmoratorium van toepassing is. Verweerder verwijst daartoe naar de brief van de minister-president aan de Tweede Kamer d.d. 13 december 2006 waarin de groep vreemdelingen van wie de uitzetting is opgeschort, is beperkt tot (ex-) asielzoekers die zich in de laatste fase van de behandeling in het kader van het project Terugkeer vallen of ten aanzien van wie uitzetting op humanitaire bezwaren zou stuiten, zoals in het geval van gezinnen met kinderen. Op grond van de brief van de toenmalige minister voor vreemdelingen en integratie van 23 januari 2004 (Tweede Kamer 2003-2004, 19 637 en 29344, nr. 793) heeft verweerder aangegeven dat een vreemdeling, om onder het project Terugkeer te vallen, naast de eis dat de asielaanvraag voor 1 april 2001 moet zijn ingediend, onafgebroken opvang moet hebben genoten. Uit het door verweerder overgelegde Bericht verwijdering M100 d.d. 7 augustus 2003 blijkt dat eiser met ingang van deze datum met onbekende bestemming is vertrokken. Nu eiser zich aldus aan vreemdelingentoezicht heeft onttrokken kan hij niet aangemerkt worden als behorend tot vreemdelingen die onder het voornoemde project Terugkeer vallen en valt hij om die reden buiten het uitzetmoratorium. Gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 20 december 2006 (AWB 06/59006) oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser op het voormelde moratorium – voorzover dat thans valt te beoordelen - niet voor inwilliging in aanmerking komt en dat derhalve niet geoordeeld kan worden dat zicht op uitzetting van eiser thans is komen te vervallen. De door eisers gemachtigde ter zitting overgelegde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 11 december 2006 leidt niet tot een ander oordeel, nu de daarin getroffen voorlopige voorziening van vóór de hierboven genoemde brief van de minister president dateert, terwijl de voorzieningenrechter anticipeert op een medio december 2006 te houden debat in de Tweede Kamer over het uitzetmoratorium, welk debat overigens, naar de rechtbank is gebleken, niet heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van het door eiser gestelde ontbreken van zicht op uitzetting overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van verweerder ter zitting van 15 december 2006 heeft aangegeven dat er thans overleg op hoog niveau plaatsvindt tussen de Russische consul in Nederland en de Russische autoriteiten in Rusland omtrent eisers uitzetting en heeft de verwachting uitgesproken dat het resultaat van dat overleg spoedig bekend zal worden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn bestaat. Ook eisers gestelde psychische klachten leiden niet tot het oordeel dat de bewaring om die reden dient te worden opgeheven. Niet is immers gebleken dat deze klachten zodanig ernstig zijn dat eiser daardoor niet als uitzetbaar is aan te merken. 2.3. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 2.4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en mr. M. Hasanian, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 4 januari 2007 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.