Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5967

Datum uitspraak2007-01-02
Datum gepubliceerd2007-01-12
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6778 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van een vierdaagse schoolreis voor zoon.


Uitspraak

05/6778 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 oktober 2005, 05/1412 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College) Datum uitspraak: 2 januari 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. I. Nelemans, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 november 2006, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellante ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Haar zoon [D.] volgde ten tijde van belang aan de [naam school] te Breda het derde schooljaar van het VMBO. Op 5 januari 2005 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van een vierdaagse schoolreis van [D.] naar Londen ten bedrage van € 249,--. Bij besluit van 5 januari 2005 heeft het College de aanvraag van appellante afgewezen, daarbij verwijzend naar artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB) en het territorialiteitsbeginsel, neergelegd in artikel 11, eerste lid, van de WWB. Bij besluit van 24 maart 2005 heeft het College het tegen het besluit van 5 januari 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 24 maart 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In artikel 11, eerste lid (tekst tot 11 oktober 2006), van de WWB is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. Het in deze (dwingendrechtelijke) bepaling vervatte territorialiteitsbeginsel sluit bijstandsverlening uit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die niet aan Nederland zijn gebonden. Dit brengt met zich mee dat voor bijstandsverlening in de kosten van een verblijf in het buitenland alsmede van een reis naar en vanuit het buitenland geen plaats is, behoudens voor zover de reis wordt gemaakt over Nederlands grondgebied. Anders dan de gemachtigde van appellante heeft betoogd, vormt de omstandigheid dat de schoolreis naar Londen een vakoverstijgend onderdeel vormt van het derde schooljaar van de door [D.] gevolgde opleiding, geen reden om te oordelen dat de kosten van die schoolreis in Nederland zijn opgekomen of aan Nederland zijn gebonden. Bedoelde kosten bestaan immers (vrijwel) uitsluitend uit in het buitenland gemaakte reis- en verblijfkosten. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB die tot bijstandsverlening nopen, is verder niet gebleken. Ook faalt het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel. Dat het College, gelet op de geografische ligging van de gemeente, op het territorialiteitsbeginsel een uitzondering maakt in die zin dat bijstandsverlening voor een ééndaagse schoolreis naar het buitenland, met name België, ingevolge zijn (buitenwettelijke) beleid tot de mogelijkheden behoort, betekent niet dat het College gehouden zou zijn voor de onderhavige vierdaagse reis naar Londen bijstand te verlenen. Voor zover de reiskosten over Nederlands grondgebied van [D.] in het onderhavige geval, waarin het gaat om een in klassikaal verband gemaakte busreis naar het buitenland, een afzonderlijke beoordeling behoeven, is de Raad ten slotte van oordeel dat die kosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Gezien het vorenoverwogene dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2007. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) S. van Ommen.