Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5982

Datum uitspraak2006-12-13
Datum gepubliceerd2007-01-16
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606213/3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat verzoeker gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep wordt uitgezet. De enkele omstandigheid dat het besluit van 30 maart 2005 voor uitvoering vatbaar is, levert geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht op. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat hem te kennen is gegeven dat hij waarschijnlijk op korte termijn ongewenst zal worden verklaard en hem binnen afzienbare tijd een daartoe strekkende beschikking zal worden uitgereikt, doet dat evenmin, aangezien van zodanige beschikking thans geen sprake is.


Uitspraak

200606213/3. Datum uitspraak: 13 december 2006 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van: [verzoeker], verzoeker, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/15314 van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 31 juli 2006 in het geding tussen: verzoeker en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 1.Procesverloop Bij besluit van 30 maart 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij uitspraak van 31 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. 2. Overwegingen 2.1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat verzoeker gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep wordt uitgezet. De enkele omstandigheid dat het besluit van 30 maart 2005 voor uitvoering vatbaar is, levert geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht op. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat hem te kennen is gegeven dat hij waarschijnlijk op korte termijn ongewenst zal worden verklaard en hem binnen afzienbare tijd een daartoe strekkende beschikking zal worden uitgereikt, doet dat evenmin, aangezien van zodanige beschikking thans geen sprake is. 2.2. Het verzoek zal reeds daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin Voorzitter w.g. Schuurman ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006 282-422. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak