Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5985

Datum uitspraak2006-12-18
Datum gepubliceerd2007-01-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606578/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overgangsrecht / bip / bob Bij besluit van 13 juli 2004 heeft de minister, onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak 200305095/1 van 15 oktober 2003, het door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag, onder voorbehoud van het betalen van leges, alsnog in behandeling genomen, op de grond dat vorenbedoeld artikel 16a Vw (oud) naar inhoud en strekking niet te beschouwen is als een bepaling van formeel recht, waarna de minister bij besluit van 29 december 2004 de door appellant ingediende aanvraag op inhoudelijke gronden heeft afgewezen. Nu laatstvermelde beslissing niet samenhangt met de gegrondverklaring van het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag, dient deze beslissing te worden aangemerkt als primair besluit dat genomen is na de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001, zodat de Afdeling bevoegd is van het hoger beroep van appellant kennis te nemen.


Uitspraak

200606578/1. Datum uitspraak: 18 december 2006 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/3428 en 06/3427 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 3 augustus 2006 in het geding tussen: appellant en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 december 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 20 december 2005 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 3 augustus 2006, verzonden op 9 augustus 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 september 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 13 september 2006 heeft de minister een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In zijn reactie betoogt de minister dat de aangevallen uitspraak een beslissing op bezwaar gericht tegen een besluit in eerste aanleg van 11 maart 1999 betreft, zodat de Afdeling ingevolge artikel 120 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep. 2.2. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 22 juli 2005 in zaak no. 200503814/1 (AB 2005, 379) onder verwijzing naar haar uitspraak van 6 juni 1995 in zaak no. H01.94.0015 (AB 1995, 416) heeft overwogen, vloeit uit het karakter van de bezwaarschriftenprocedure voort dat, indien het bestuursorgaan na heroverweging van oordeel is dat het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven, het niet kan volstaan met gegrondverklaring van het bezwaarschrift, doch voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats dient te stellen. Zoals de Afdeling evenwel voorts heeft overwogen in haar uitspraak van 20 november 2006 in zaak no. 200604306/1 (ter voorlichting van partijen aangehecht) dient, in het geval een aanvraag uitsluitend buiten behandeling is gesteld omdat niet is voldaan aan de procedurele vereisten voor het indienen hiervan en het daartegen gemaakte bezwaar gegrond is, de daarop volgende beslissing op die aanvraag, die niet samenhangt met de gegrondverklaring van het bezwaar tegen het niet in behandeling nemen ervan, te worden aangemerkt als primair besluit. 2.3. Bij besluit van 11 maart 1999 is de aanvraag van appellant om hem een vergunning tot verblijf te verlenen op de voet van artikel 16a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (oud) buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Bij besluit van 13 juli 2004 heeft de minister, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2003 in zaak no. 200305095/1 (JV 2003/243), het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag, onder voorbehoud van het betalen van leges, alsnog in behandeling genomen, op de grond dat vorenbedoeld artikel 16a naar inhoud en strekking niet te beschouwen is als een bepaling van formeel recht, waarna de minister bij besluit van 29 december 2004 de door appellant ingediende aanvraag op inhoudelijke gronden heeft afgewezen. Nu laatstvermelde beslissing niet samenhangt met de gegrondverklaring van het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag, dient deze beslissing te worden aangemerkt als primair besluit dat genomen is na de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001, zodat de Afdeling bevoegd is van het hoger beroep van appellant kennis te nemen. 2.4. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens Voorzitter w.g. Vonk ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2006 345 Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak