Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6204

Datum uitspraak2006-12-21
Datum gepubliceerd2007-01-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/637
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Regeling superheffing en melkpremie 2004


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken AWB 06/637 21 december 2006 10820 Regeling superheffing en melkpremie 2004 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van: Katshaar Zuivel B.V., te Coevorden, verzoekster, gemachtigde: mr. ir. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen, tegen Productschap Zuivel, te Zoetermeer, verweerder. 1. De feiten en het geschil Door middel van een daartoe strekkend formulier heeft verzoekster op 24 april 2006 bij de Centrale Organisatie Superheffing van verweerder een aanvraag ingediend tot omzetting van het op haar naam geregistreerde consumentenquotum naar fabrieksquotum. Bij brief van 23 juni 2006 heeft verweerder verzoekster om nadere gegevens verzocht en in reactie hierop heeft verzoekster bij brief van 6 juli 2006 verweerder nadere informatie verstrekt. Bij brief van 11 augustus 2006 heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag van 24 april 2006. Bij brief van gelijke datum heeft verzoekster zich tevens tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, primair ertoe strekkende dat alsnog een besluit wordt genomen. Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft verweerder verzoeksters aanvraag afgewezen. Hierop heeft verzoekster bij brief van 11 september 2006 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. Bij deze gelegenheid heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure. Bij brief van 20 september 2006 heeft verweerder de voorzieningenrechter medegedeeld zich wat betreft het verzoek om kostenveroordeling te refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter. 2. De beoordeling van het verzoek Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het verzoekschrift geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet binnen de in artikel 4:13 Awb bedoelde redelijke termijn op de aanvraag van verzoekster van 24 april 2006 heeft beslist. Nu verweerder na de indiening van het verzoek om voorlopige voorziening alsnog op 24 augustus 2006 een beslissing op bedoelde aanvraag heeft genomen, moet het er hier voor worden gehouden dat verweerder aldus aan verzoekster is tegemoetgekomen. De voorzieningenrechter zijn geen feiten of omstandigheden bekend die tot een ander oordeel nopen. Gelet op het vorenstaande ligt het verzoek om kostenveroordeling kennelijk voor toewijzing gereed en veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten van het geding. Rekening houdend met de omstandigheid dat het verzoek was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zodat met een betrekkelijk eenvoudig verzoekschrift kon worden volstaan, en gelet op bijlage C1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op 1 (verzoekschrift) x 0,25 (gewicht) x € 322,-- = € 80,50. Het griffierecht dient ingevolge het bepaalde bij artikel 8:82, derde lid, Awb door de griffier aan verzoekster te worden terugbetaald. Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto de artikelen 8:84 en 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak. 3. De beslissing De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb toe; - veroordeelt verweerder in de kosten die verzoekster in verband met het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 80,50 (zegge: tachtig euro en vijftig cent); - bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) door de griffier wordt terugbetaald. - wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2006. w.g. R.R. Winter w.g. M.S. Hoppener