Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6242

Datum uitspraak2006-11-14
Datum gepubliceerd2007-01-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2006/229
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingevolge artikel 96 Rv in verband met artikel 333 Rv staat hoger beroep slechts open indien partijen zich dat beroep hebben voorbehouden. Nu vast is komen te staan dat partijen voormeld voorbehoud niet hebben gemaakt, kan [appellante] niet worden ontvangen in haar vorderingen in hoger beroep. Dat [appellante] [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft gedagvaard, doet daar niet aan af, nu het inleiden van een artikel 96 Rv procedure zich daartegen niet verzet en in artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst niet is bepaald dat partijen een gezamenlijk verzoek aan de kantonrechter moeten doen. Integendeel, in dit artikel is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is zich tot de kantonrechter te wenden en dat partijen alsdan verplicht zijn zich te onderwerpen aan zijn oordeel.


Uitspraak

14 november 2006 vijfde civiele kamer rolnummer 2006/229 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, procureur: mr P.A.M. de Jong, tegen: [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, procureur: mr J.M. Bosnak. 1 Het geding in eerste aanleg Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) van 4 juli 2005 en 16 januari 2006, gewezen tussen appellante (hierna te noemen: [appellante]) als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als eiser in conventie en verweerder in reconventie. Van deze vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 [appellante] heeft bij exploot van 7 februari 2006 [geïntimeerde] aangezegd van voormelde vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. 2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] vijf grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en aan [appellante] zal toewijzen een door [geïntimeerde] aan haar te betalen en door het hof vast te stellen bedrag, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de kosten van het geding in eerste instantie. 2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof [appellante] niet-ontvankelijk (in haar vorderingen) in hoger beroep zal verklaren, althans (die vorderingen in) dat hoger beroep zal afwijzen, kosten rechtens. 2.4 Ter zitting van dit hof van 15 september 2006 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellante] door haar procureur en [geïntimeerde] door mr P.C. Tennekes, advocaat te De Bilt; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Voorts waren partijen aanwezig in persoon. 2.5 Partijen hebben vervolgens de stukken aan het hof overgelegd, waarna het hof een datum voor het wijzen van arrest heeft bepaald. 3 De ontvankelijkheid van het hoger beroep 3.1 Bij gelegenheid van het pleidooi heeft [appellante] gesteld dat zij kan worden ontvangen in haar vorderingen in hoger beroep, nu zij in eerste aanleg is gedagvaard door [geïntimeerde] en er geen sprake van is dat zij en [geïntimeerde] zich gezamenlijk tot de kantonrechter hebben gewend. Artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) is volgens [appellante] dan ook niet van toepasssing. 3.2 [geïntimeerde] is van mening dat [appellante] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep, omdat deze zaak - overeenkomstig artikel 96 Rv - rechtsgevolgen betreft die ter vrije bepaling van partijen staan, partijen zich samen tot de kantonrechter van hun keuze hebben gewend en zij zich het recht van hoger beroep niet hebben voorbehouden. 3.3 Blijkens artikel 12 van de door partijen gesloten samenlevingsovereenkomst zal een geschil, voortvloeiend uit deze overeenkomst of uit daarop voortbouwende overeenkomsten, worden beslecht door de kantonrechter te Arnhem - indien het onmogelijk is gebleken het geschil op te lossen met behulp van mediation - op grond van het bepaalde in artikel 43 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hof: het huidige artikel 96 Rv) en is ieder van partijen bevoegd zich tot deze kantonrechter te wenden. Partijen zijn alsdan verplicht zich te onderwerpen aan zijn oordeel. 3.4 Ingevolge artikel 96 Rv in verband met artikel 333 Rv staat hoger beroep slechts open indien partijen zich dat beroep hebben voorbehouden. Nu vast is komen te staan dat partijen voormeld voorbehoud niet hebben gemaakt, kan [appellante] niet worden ontvangen in haar vorderingen in hoger beroep. Dat [appellante] [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft gedagvaard, doet daar niet aan af, nu het inleiden van een artikel 96 Rv procedure zich daartegen niet verzet en in artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst niet is bepaald dat partijen een gezamenlijk verzoek aan de kantonrechter moeten doen. Integendeel, in dit artikel is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is zich tot de kantonrechter te wenden en dat partijen alsdan verplicht zijn zich te onderwerpen aan zijn oordeel. 3.5 De grieven behoeven derhalve geen bespreking. [appellante] zal in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld. 4 De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vorderingen in hoger beroep; veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.896,- voor salaris van de procureur en op € 248,- voor griffierecht; wijst af het meer of anders verzochte. Dit arrest is gewezen door mrs Knottnerus, Wefers Bettink en Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2006.