Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6248

Datum uitspraak2007-01-10
Datum gepubliceerd2007-01-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/4104 en 06/4105
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Toewijzing verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot beeindiging ziekengeld en terugvordering. Mondelinge uitspraak.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/4104 en 06/4105 proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van inzake [verzoekster], wonende te Utrecht, verzoekster, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Inleiding 1.1 De verzoeken hebben betrekking op de besluiten van 16 en 17 oktober 2006 waarbij verweerder de uitkering van verzoekster ingevolge de Ziektewet (Zw) per 21 juni 2006 heeft beëindigd respectievelijk van verzoekster een bedrag van € 2.751,00 wegens onverschuldigd betaalde ziektewetuitkering over de periode van 19 juni 2006 tot 24 september 2006 heeft teruggevorderd. 1.2 De verzoeken zijn op 10 januari 2007 ter zitting behandeld, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R. de Vries, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen mr. D. Veugen, werkzaam bij het Uwv. Beslissing Aan het slot van de behandeling van de verzoeken heeft de voorzieningenrechter: 1. de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen; 2. de besluiten van verweerder van 16 en 17 oktober 2006 geschorst; 3. bepaald dat aan verzoekster een voorschot ziekengeld over de periode van 24 september 2006 tot en met 24 november 2006 wordt uitgekeerd; 4. verweerder veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 644,-; 5. bepaald dat de door verzoekster betaalde griffierechten ten bedrage van € 76,- aan haar worden vergoed; 6. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen als de rechtspersoon die de onder 4 en 5 genoemde bedragen dient te vergoeden. Gronden 3.1 Het verzoek met betrekking tot het besluit van 16 oktober 2006 dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden toegewezen omdat ter zitting is komen vast te staan dat aan het besluit een onjuiste grond voor de weigerig van het ziekengeld ten grondslag is gelegd. Naar voorlopig oordeel is het besluit tevens genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel. De strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is gelegen in het feit dat verweerder in oktober 2006 zonder een recent spreekuurcontact heeft aangenomen dat verzoeksters arbeidsongeschikt niet langer samenhing met de zwangerschap en deze beslissing heeft gebaseerd op informatie van mei 2006. Verzoekster was weliswaar in deze zomer enige tijd afwezig, maar vanaf begin september 2006 had verweerder haar weer kunnen oproepen en nader onderzoek kunnen verrichten. Van strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel is sprake omdat in oktober 2006 met terugwerkende kracht het recht op ziekengeld is ingetrokken. Bij voornoemde beslissing is tevens van belang dat voorshands niet vaststaat dat de ziekte van verzoekster geen gevolg is van de zwangerschap en/of bevalling, zoals bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de Zw. Te meer nu verzoekster op die grond wel ziekengeld heeft ontvangen en, naar zij stelt, haar situatie niet is gewijzigd. 3.2 Verweerder heeft ter zitting erkend dat het besluit van 17 oktober 2006 in heroverweging niet in stand zal blijven en dat het bezwaar om die reden gegrond zal worden verklaard omdat de grondslag voor de terugvordering (vooralsnog) ontbreekt. Reeds om deze reden dient het besluit te worden geschorst. 3.3 Met betrekking tot de proceskosten is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van twee samenhangende zaken. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komt een bedrag van € 644,- voor vergoeding in aanmerking (een punt voor het indienen van de verzoeken en een punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-). De mondelinge uitspraak is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen op 10 januari 2007. Aldus opgemaakt door de griffier. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. drs. H. Maaijen mr. H.J.H. van Meegen Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open