Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6256

Datum uitspraak2006-12-18
Datum gepubliceerd2007-01-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-007057-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, terzake van 1) poging tot: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam en 2) ontucht plegen met zijn minderjarig kind. Het hof geeft een uitgebreide overweging ten aanzien van het gebruik van het zogenaamde 'studioverhoor' van het slachtoffer en verwerpt het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verklaring van het slachtoffer ontoelaatbaar is als bewijsmiddel omdat de reden om het slachtoffer opnieuw te horen achterhaald is, het ondervragingsrecht ten onrechte is beperkt, er onvoldoende compensatie is geweest voor het niet kunnen ondervragen van het slachtoffer en er onvoldoende steunbewijs is.


Uitspraak

Parketnummer: 20-007057-05 Uitspraak : 18 december 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 februari 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-045108-03 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel toegewezen (EUR 1.000,- ter zake van immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft daarbij haar vordering tot vergoeding van immateriële schade gehandhaafd. Daarnaast heeft zij vergoeding gevorderd van mogelijk in de toekomst te maken kosten voor speltherapie of voor andere behandelingen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste is gelegd en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met 2 jaar proeftijd en met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten bedrage van EUR 1.000,- ter zake van immateriële schade en met dienovereenkomstige oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 20 dagen hechtenis, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van EUR 1.500,-, subsidiair 30 dagen hechtenis, ter zake van (een bijdrage in) de kosten van psychotherapeutische behandeling van het slachtoffer. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat: - het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter; - de eerste rechter tekeningen van [slachtoffer] voor het bewijs heeft gebruikt zonder dat daarbij is aangegeven wat daarop is waargenomen en wat daaruit is geconcludeerd; - in dat vonnis ten onrechte een conclusie van de deskundigen Rutten en Van der Laan omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] als bewijsmiddel is gebezigd. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 17 tot en met 19 januari 2003 te Vught, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zijn tong en/of zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gestoken; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 17 tot en met 19 januari 2003 te Vught, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], (telkens) zijn, verdachtes, penis tegen de mond (de lippen) van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 17 tot en met 19 januari 2003 te Vught ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens) de vagina en/of de billen van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of betast; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 17 tot en met 19 januari 2003 te Vught, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande (telkens) uit het likken en/of het betasten van de vagina en/of billen van die [slachtoffer]. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. Vrijspraak Het hof is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken, immers uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte het lichaam van [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 17 tot en met 19 januari 2003 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling te plegen, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], zijn, verdachtes, penis tegen de mond (de lippen) van die [slachtoffer] heeft geduwd of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij in de periode van 17 tot en met 19 januari 2003 te Vught ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en betast. Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] van 26 februari 2003 ("studioverhoor") niet toelaatbaar is als bewijsmiddel omdat - kort gezegd - blijkens het onderzoeksrapport van het Ambulatorium te Zetten van 20 november 2006 de reden om [slachtoffer] niet opnieuw te horen achterhaald is en het ondervragingsrecht derhalve ten onrechte is beperkt, doch ook omdat er onvoldoende compensatie is geweest voor het niet kunnen ondervragen van [slachtoffer] (o.a. omdat genoemd onderzoek door het Ambulatorium veel te laat is uitgevoerd) en voorts omdat er onvoldoende steunbewijs is. Het hof gaat uit van het volgende. (De paginanummers verwijzen naar het proces-verbaal van de politie Brabant-Noord/2 BZG Vught dossiernr PL2100/03-013133.) 1. De ouders van [slachtoffer] zijn gescheiden. In het weekeinde van 18 en 19 januari 2003 was [slachtoffer] - toen vijf jaar oud - bij haar vader. Zij werd op zondag 19 januari 2003 tussen 17:00 en 18:00 uur teruggebracht bij moeder. Dezelfde avond omstreeks 19:30 uur vertelde [slachtoffer] haar moeder over seksuele handelingen die vader dat weekeinde met haar zou hebben verricht (getuige [getuige] p. 28-30). [slachtoffer]'s oma, getuige [getuige 2], heeft hiervan een deel gehoord (getuige [getuige 2] p.60-61). 2. Op 21 januari 2003 heeft moeder hierover een gesprek gehad op het politiebureau te Vught. Daarbij is zij uitgenodigd om op een ander tijdstip bij gespecialiseerde politiefunctionarissen aangifte te doen (p. 3). 3. Op 3 februari 2003 heeft moeder aangifte gedaan bij de politie te Boxtel en wel bij [politieambtenaar] en [politieambtenaar 2], zijnde zedenrechercheur en aandachtsvelder zeden. Deze aangifte is op band opgenomen (p. 33). 4. Op 26 februari 2003 is [slachtoffer] door de daartoe gecertificeerde brigadier van politie [politieambtenaar 3] verhoord in een daartoe bestemde studio in het hoofdbureau van politie te Eindhoven. Dit verhoor is audio-visueel geregistreerd (videoband). Het proces-verbaal van dit verhoor is op 5 maart 2003 opgemaakt (p. 46-51). 5. Op 14 april 2003 is de vader van [slachtoffer] verhoord als verdachte. 6. In de loop van februari tot en met juli 2003 zijn diverse betrokkenen over [slachtoffer] gehoord bij de rechter-commissaris. 7. In opdracht van de rechter-commissaris is op 24 september 2003 door de rechtspsycholoog prof. H.F.M. Crombag gerapporteerd over het onder 4 bedoelde studioverhoor. 8. Op 20 februari 2004 is door de verbalisant [verbalisant] een verbatim verslag van het onder 4 bedoelde verhoor gemaakt . 9. In opdracht van de rechter-commissaris is op 2 april 2004 door de kinder- en jeugdpsycholoog W.L.M. van der Laan en de kinder- en jeugdpsychiater A.X. Rutten gerapporteerd over de geloofwaardigheid van de onder 4 bedoelde verklaring van [slachtoffer]. 10. De strafzaak tegen de verdachte is behandeld door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 februari 2005. Bij vonnis van 22 februari 2005 heeft de rechtbank de verdachte ter zake van "poging tot met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar handelingen plegen die bestaan uit seksueel binnendringen van het lichaam" en 'ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. 11. Op 3 maart 2005 heeft de verdachte tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. 12. Op verzoek van de verdediging heeft prof. W.A. Wagenaar op 15 oktober 2005 gerapporteerd over de betrouwbaarheid van de onder 4 bedoelde verklaring van [slachtoffer]. 13. Op de terechtzitting van het hof op 13 maart 2006 zijn als deskundige gehoord de onder 9 en 12 genoemde Van der Laan, Rutten en Wagenaar. Op deze terechtzitting is door het hof en de overige procesdeelnemers een gedeelte van de onder 4 bedoelde videoband bekeken. 14. In opdracht van het hof is op 29 april 2006 door prof. Lamers-Winkelman gerapporteerd over de vraag of het schadelijk is voor de gezondheid en het welzijn van [slachtoffer] om te worden onderworpen aan een verhoor en/of aan een ontwikkelingspsychologisch onderzoek. Lamers-Winkelman heeft voor de beantwoording van deze vragen verwezen naar de behandelaars van [slachtoffer]. 15. In opdracht van het hof is op 21 juni 2006 gerapporteerd door J.M.A. van den Boom en J. van Koll, verbonden aan het centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie Herlaarhof in Den Bosch, bij welke instelling [slachtoffer] in behandeling is, over de vraag of een nieuw studioverhoor van [slachtoffer] bezwaarlijk is voor de gezondheid en het welzijn van [slachtoffer], welke vraag door deze deskundigen bevestigend wordt beantwoord. 16. Ter terechtzitting van 3 juli 2006 heeft het hof het verzoek om [slachtoffer] opnieuw te horen afgewezen en het verzoek om een ontwikkelingspsychologisch onderzoek van [slachtoffer] te laten uitvoeren toegewezen. 17. In opdracht van het hof is op 20 november 2006 door de GZ-psycholoog R.E.K. Wonink, de GZ-psycholoog en PO-coördinator P.M.A. van Oss en de kinder- en jeugdpsychiater O.N.A.M. de Thije, allen verbonden aan het Ambulatorium te Zetten verslag gedaan van een forensisch ontwikkelingspsychologisch onderzoek van [slachtoffer]. 18. De zaak is verder behandeld op de terechtzitting van het hof van 4 december 2006. Heden 18 december 2006 wijst het hof arrest. Naar aanleiding van het verweer van de raadsman overweegt het hof het volgende. Geen nieuw verhoor [slachtoffer] Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de grond waarop het hof op zijn zitting van 3 juli 2006 een nieuw verhoor van [slachtoffer] heeft afgewezen, nog onverkort geldig is. Het hof heeft zich gebaseerd op de onder 15 bedoelde opinie van (gedrags)deskundigen van de Herlaarhof, bij wie [slachtoffer] in behandeling is. Volgens deze deskundigen is een tweede verhoor van [slachtoffer] niet wenselijk voor het ontwikkelingsproces van [slachtoffer]. [slachtoffer] zou - in een nieuw verhoor - opnieuw in de positie komen dat zij haar vader moet aanwijzen als dader van seksueel misbruik met de mogelijke consequentie van straf(vervolging) voor haar vader. Dit zou teveel druk op [slachtoffer] leggen en schadelijk zijn voor haar genezingsproces. Een tweede verhoor zou haar weer verder uit evenwicht brengen, terwijl rust en het opbouwen van vertrouwen en stabiliteit in de gezinssituatie nu van groter belang zijn voor de verdere algehele ontwikkeling van [slachtoffer]. Gelet hierop heeft het hof geoordeeld dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van [slachtoffer] door het opnieuw horen van haar in gevaar wordt gebracht en dat het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang van een dergelijk verhoor. Het rapport van het Ambulatorium leidt niet tot een ander oordeel. De conclusie van het Ambulatorium - in het kader van een ontwikkelingspsychologisch onderzoek - dat bij [slachtoffer] geen sprake is van psychiatrische problematiek (blz. 30) en dat zij in haar psycho-seksuele ontwikkeling niet getraumatiseerd lijkt te zijn (blz. 30-31 en 33) raakt een onderwerp van andere orde en doet niet af aan de conclusie van de Herlaarhof. Deze laatste is immers geformuleerd naar aanleiding van de vraag of door een nieuw verhoor in het kader van de waarheidsvinding en in het kader van het strafproces tegen de vader het gevaar ontstaat dat de gezondheid of het welzijn van [slachtoffer] in gevaar wordt gebracht. Het Ambulatorium heeft deze vraag niet onderzocht noch (impliciet) beantwoord, terwijl de eveneens door het Ambulatorium getrokken conclusie dat het van belang lijkt dat [slachtoffer] therapeutisch wordt geholpen betreffende de verwerking van haar niet-leeftijdsadequate ervaringen (blz. 33) juist steun geeft aan de conclusie van de Herlaarhof. Gelet op het voorgaande wijst het hof het op de zitting van 4 december 2006 herhaalde verzoek om [slachtoffer] opnieuw te horen af. Compensatie Het hof stelt voorop dat het verzoek om [slachtoffer] opnieuw te horen voor het eerst is gedaan ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 oktober 2005. Mede naar aanleiding van dat verzoek zijn deskundigen nader gehoord (op 13 maart 2006; hierboven sub 13) en is door andere deskundigen onderzoek verricht en gerapporteerd (op 29 april, 21 juni en 20 november 2006; hierboven sub 14, 15, 17). Het hof is van oordeel dat in de onderhavige procedure in zijn geheel genomen voldoende compensatie is geboden voor het feit dat [slachtoffer] niet opnieuw wordt verhoord en dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest vragen aan haar te stellen. Deze compensatie bestaat met name uit de hierboven genoemde rapportages en verhoren onder 4, 7, 9, 12, 13 (zowel het onderzoek door en het verhoor van de deskundigen als het bekijken van de videoband), en 17. De onder 4 bedoelde videoband is ter zitting van het hof (gedeeltelijk) bekeken. De videoband heeft ter beschikking gestaan van de verdediging en van de verschillende rapporterende deskundigen. De deskundigen Van der Laan, Rutten, Crombag en Wagenaar hebben zich allen op het standpunt gesteld dat het onder 4 bedoelde studioverhoor van goede kwaliteit is. Deze zaak verschilt in zoverre van de door de raadsman genoemde uitspraken van het EHRM d.d. 20 december 2001, NJ 2002, 435 (P.S. tegen Duitsland) en d.d. 10 november 2005, NJ 2006, 239 (Bocos Cuesta tegen Nederland) in welke zaken de beslissende verhoren niet waren opgenomen op videoband. Daarentegen blijkt uit EHRM 2 juli 2002, NJ 2003, 671 (S.N. tegen Zweden; met name par. 52) dat het bestaan en bekijken van een videoband van het verhoor van de minderjarige een belangrijke compensatie kan vormen om de verdediging in staat te stellen de verklaringen en de geloofwaardigheid van de getuige ter discussie te stellen. Het feit dat het onderzoek door het Ambulatorium pas in 2006 is uitgevoerd en dat mede daardoor het verkrijgen van (niet-gekleurde) informatie is bemoeilijkt, neemt niet weg dat dit onderzoek inzicht geeft in [slachtoffer]'s ontwikkeling en daarmee informatie geeft die relevant is voor de beoordeling van het studioverhoor. Het hof tekent hierbij aan dat over verschillende aspecten van [slachtoffer]'s gedrag voorafgaande aan de tenlastegelegde feiten, reeds in 2003 is gerapporteerd door haar moeder, vader en anderen (zie hierboven onder 3, 5 en 6) en het onderzoek door het Ambulatorium in zoverre niet bemoeilijkt is door het tijdsverloop. Bovendien is dit niet het enige deskundigenonderzoek, maar zijn er tevens diverse andere, in 2003 en 2004 uitgevoerde onderzoeken die een beoordeling van de verklaring van [slachtoffer] mede mogelijk maken, naast het feit dat alle proces-deelnemers deze verklaring op videoband hebben kunnen zien. Gelet hierop staat het tijdsverloop - dat mede het gevolg is geweest van het feit dat de verdediging pas eind 2005 voor het eerst een verzoek tot het opnieuw horen van [slachtoffer] heeft gedaan - er niet aan in de weg dat het - een jaar later - door het Ambulatorium verrichte onderzoek onderdeel uitmaakt van de door het hof als voldoende gekwalificeerde compensatie voor het niet kunnen ondervragen van [slachtoffer]. Betrouwbaarheid [slachtoffer]'s verklaring dd. 26 februari 2003 Het hof acht de onder 4 bedoelde verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar op de volgende gronden. Het is [slachtoffer] zelf die vrijwel direct na haar thuiskomst van haar weekeinde bij haar vader (de verdachte) spontaan aan haar moeder begint te vertellen over wat er is gebeurd in dit weekeinde (18-19 januari 2003). Haar oma was hierbij aanwezig. Moeder belt meteen die avond op naar vader om hem met het verhaal van [slachtoffer] te confronteren. Uit de verklaringen van moeder en oma blijkt voldoende dat [slachtoffer] niet is gestuurd of onder druk is gezet om te verklaren tegen haar vader. [slachtoffer] vertelt haar verhaal bovendien op de dag zelf dat de incidenten zich hebben afgespeeld. Het hof acht het niet aannemelijk dat [slachtoffer] zich over de gebeurtenissen en de persoon (vader) vergist enkele uren nadat het zich heeft afgespeeld. Dat uitsluitend een analyse van het verhoor van [slachtoffer] aan de hand van de CBCA-criteria (onder 9) geen uitsluitsel geeft over de betrouwbaarheid van deze verklaring, neemt niet weg dat deze analyse minstgenomen aannemelijk maakt dat de verklaring niet bewust gelogen is, zoals ook de deskundige Wagenaar opmerkt ter zitting van het hof op 13 maart 2006, proces-verbaal blz. 17. Voorts kent het hof mede gewicht toe aan het klinische oordeel van de deskundigen Van der Laan en Rutten (hun onder 9 bedoelde rapport, blz. 11) dat het zeer onaannemelijk is dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaring verzonnen of in de mond gelegd is. Uit de rapportage van het Ambulatorium blijkt dat het vóór het weekeinde van 17-19 januari 2003 door [slachtoffer] vertoonde seksuele gedrag weliswaar kan worden aangemerkt als opvallend, maar niet noodzakelijkerwijze excessief voor een kind van (toen) vijf jaar. Deels was sprake van fasegebonden seksueel gedrag, terwijl slechts een tweetal incidenten (van de negen door vader en moeder beschreven incidenten) als opvallend en leeftijdsinadequaat kan worden aangemerkt. Het Ambulatorium kan echter grensoverschrijdende handelingen jegens [slachtoffer] door anderen dan vader bevestigen noch uitsluiten, terwijl het onderzoek wel aanwijzingen oplevert voor een aanlegfactor bij [slachtoffer] (een zekere nieuwsgierigheid en seksueel onderzoekend gedrag). Bovendien kan beïnvloeding door de primaire opvoedingsomgeving, waarin [slachtoffer] kennis kan hebben gemaakt met volwassenen met seksueel grensoverschrijdende ervaringen of met pornofilms, niet uitgesloten worden geacht. Het hof leidt hieruit af dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor sexueel misbruik door anderen dan de verdachte en dat eerder seksueel gedrag van [slachtoffer] goed verklaard kan worden door iets anders dan door seksueel misbruik. Bij het bekijken van de videoband op de zitting van 13 maart 2006 heeft het hof een eigen indruk gekregen van het verhoor en van de wijze waarop [slachtoffer] haar verklaring heeft afgelegd. Het hof heeft daarin zeker geen aanwijzingen gezien om de verklaring onbetrouwbaar te achten. Overig bewijsmateriaal Naast de verklaring van [slachtoffer] gebruikt het hof voor het bewijs de verklaring van de verdachte (onder meer op de terechtzitting van 13 maart 2006, proces-verbaal blz. 2) waaruit blijkt dat hij in de nacht van 18-19 januari 2003 alleen met [slachtoffer] thuis was en bij haar in bed is gaan liggen en de verklaringen van de moeder en de oma van [slachtoffer] waarin zij vertellen over hetgeen [slachtoffer] hen op zondagavond 19 januari 2003 en op de dagen daarna vertelde en over de wijze waarop [slachtoffer] vertelde. Verwerping verweren Het hof kwalificeert bovengenoemd overig bewijsmateriaal niet als steunbewijs waarin het daderschap van de verdachte rechtstreeks wordt bevestigd, maar als materiaal dat mede redengevend is voor de bewezenverklaring. Dat dergelijk rechtstreeks steunbewijs ontbreekt, staat niet aan het gebruik van [slachtoffer]'s verklaring en aan een bewezenverklaring in de weg, omdat - zoals hiervoor reeds is overwogen - voldoende compensatie is geboden voor de inperking van het ondervragingsrecht van de verdediging. In zaken met minderjarige slachtoffers van zedendelicten kan de verklaring van de minderjarige, die niet door de verdediging is ondervraagd kunnen worden, voor het bewijs worden gebruikt, ook als die verklaring niet een directe bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, mits de inperking van het ondervragingsrecht voldoende is gecompenseerd. Op vorenstaande, in onderlinge samenhang te beschouwen gronden, verwerpt het hof de verweren van de raadsman. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 45 (oud) van dat wetboek. Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn destijds pas vijfjarige dochter [slachtoffer] die aan zijn zorg was toevertrouwd seksueel en ontuchtig bejegend. Hierdoor heeft hij een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar persoonlijke waardigheid. Bovendien heeft hij ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn dochter en haar moeder in hem stelden. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Aldus wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof legt een lagere straf op dan gevorderd is door de advocaat-generaal en dan opgelegd is in eerste aanleg, omdat het bewezen verklaarde zich beperkt tot een eenmalige gebeurtenis en omdat uit het door het Ambulatorium te Zetten in het najaar van 2006 verrichte ontwikkelingspsychologische onderzoek van [slachtoffer] naar voren is gekomen dat zij in haar psycho-seksuele ontwikkeling niet getraumatiseerd lijkt te zijn. Schadevergoeding De benadeelde partij [slachtoffer], wettelijk vertegenwoordigd door [getuige], vordert vergoeding van immateriële schade ten bedrage van EUR 1.000,-. Daarnaast vordert zij vergoeding van mogelijk in de toekomst te maken kosten voor speltherapie of voor andere behandelingen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof neemt hierbij in het bijzonder de bij het voegingsformulier gegeven informatie in aanmerking, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat na de bewezenverklaarde feiten de gestelde schade is geleden. Dat wordt niet weggenomen door het feit dat in het najaar van 2006 wordt geconcludeerd dat [slachtoffer] in haar psycho-seksuele ontwikkeling niet getraumatiseerd lijkt te zijn. Het gevorderde bedrag van EUR 1.000,- acht het hof alleszins redelijk en billijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht. Voor het overige bestaat de vordering van de benadeelde partij uit een schadepost die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd. Gelet op het bepaalde in het derde lid van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering dient zij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Anders dan de advocaat-generaal en de eerste rechter acht het hof geen termen aanwezig om ter zake van de kosten van een therapeutische behandeling van [slachtoffer] een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, aangezien onduidelijk is of en, zo ja, tot welk bedrag van deze kosten sprake zal zijn. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 57, 63, 244 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 subsidiair en onder 2 primair bewezen verklaarde oplevert: 1. Poging tot: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. 2. Ontucht plegen met zijn minderjarig kind. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt, dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wettelijk vertegenwoordigd door [getuige], voor een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro) toe. Veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan [getuige], zijnde de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro). Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wettelijk vertegenwoordigd door [getuige], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer], wettelijk vertegenwoordigd door [getuige], wonende te [adres], [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis. Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd, indien en voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem oplegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. Aldus gewezen door mr. M.A. Wabeke, voorzitter, mr. J.A. van Zon en mr. J.C.A.M. Claassens, in tegenwoordigheid van mr. A.T.W. Looijmans, griffier, en op 18 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.