Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6320

Datum uitspraak2006-12-05
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2006/879
Statusgepubliceerd


Indicatie

De dochter van [geïntimeerde] en [de moeder], [de dochter] (geboren op [geboortedatum] 1987), is verstandelijk en lichamelijk gehandicapt en woont sinds 1998 op de Winckelsteegh. [..] Naar aanleiding van een conflict tussen [geïntimeerde] en de groepsleiding op 30 mei 2006 heeft de Stichting [geïntimeerde] met ingang van 9 juni 2006 een terrein- en contactverbod opgelegd. [..] Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] door zijn onbetamelijke gedrag en onheuse bejegening van de medewerkers van de Stichting gedurende een lange periode, zijn verplichtingen uit de zorgverleningsovereenkomst geschonden en heeft hij zich jegens de Stichting onrechtmatig gedragen. [..] Het belang van [geïntimeerde] om zijn dochter onbeperkt te kunnen bezoeken en onbeperkt contact met de groepsleiding te hebben over haar verzorging moet dan ook wijken voor het belang van de Stichting om een rustige en veilige woon- en werkomgeving te kunnen bieden aan haar bewoners en medewerkers en het belang van de andere ouders dan [geïntimeerde] en [de moeder], die er vanuit moeten kunnen gaan dat de woonomgeving van hun kinderen niet stelselmatig wordt verstoord door [geïntimeerde]. Voor zover [geïntimeerde] zich beroept op artikel 8 EVRM, gaat dat beroep niet op, nu uit lid 2 van dat artikel volgt dat het recht op “family life” kan worden beperkt indien de gezondheid of de rechten of vrijheden van anderen in het geding zijn. Dat is hier het geval.


Uitspraak

5 december 2006 vierde civiele kamer rolnummer 2006/879 KG G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: de stichting Stichting Pluryn Werkenrode Groep, gevestigd te Nijmegen, appellante, procureur: mr. P.J.M. van Wersch, tegen: [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, procureur: mr. J. van Delft. 1 Het geding in eerste aanleg Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 31 juli 2006 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem in kort geding tussen appellante (hierna ook te noemen: de Stichting) als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde in conventie, eiser in reconventie heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 De Stichting heeft bij exploot van 25 augustus 2006 [geïntimeerde] aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. Daarbij heeft de Stichting acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, haar eis vermeerderd, een aantal producties, genummerd 1 tot en met 18, in het geding gebracht en gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest de vorderingen in reconventie van [geïntimeerde] zal afwijzen en in conventie primair: [geïntimeerde] zal verbieden: a. zich te bevinden dan wel op te houden in de lokalen en op de terreinen van de Stichting gelegen aan de Winkelsteegseweg 99 te Nijmegen (ook wel aangeduid als: de Winckelsteegh); met uitzondering van die plaatsen waar [geïntimeerde] op aanwijzingen van de teamleider van woongroep Kedin van de Winckelsteegh, dan wel een verantwoordelijke manager van de Stichting, in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn dochter [de dochter] op te halen of naar de instelling te brengen, welke uitzondering slechts geldt voor de momenten waarop hij [de dochter] haalt of brengt; b. contact te zoeken met medewerkers van woongroep Kedin van de Winckelsteegh, met uitzondering van de teamleider van deze woongroep, die op werkdagen tussen 9.00 en 10.00 uur door [geïntimeerde] benaderd mag worden voor overleg over de zorg aan [de dochter], dan wel voor het maken van afspraken over het ophalen van [de dochter]; een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= voor elke keer dat [geïntimeerde] het door het hof op te leggen verbod overtreedt. subsidiair: [geïntimeerde] zal verbieden zich, op de momenten waarop [de dochter] daar niet aanwezig is, te bevinden dan wel op te houden in de lokalen en op de terreinen van de Stichting gelegen aan de Winkelsteegseweg 99 te Nijmegen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= voor elke keer dat [geïntimeerde] het door het hof op te leggen verbod overtreedt; primair en subsidiair: met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties. 2.2 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis, een aantal producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het hoger beroep van de Stichting zal verwerpen, met veroordeling van de Stichting in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep. 2.3 Ter zitting van 23 oktober 2006 hebben partijen de zaak doen bepleiten, de Stichting, namens welke onder meer aanwezig waren: de heer [A.], manager dienstverlening, mevrouw [B.], persoonlijk begeleidster van [de dochter], mevrouw [C.] en mevrouw [D.], door mr. A.C.H. Jansen, advocaat te Nijmegen, en [geïntimeerde] door mr. J. van Delft, eveneens advocaat te Nijmegen. Beide advocaten hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Aan mr. Jansen is daarbij akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe stukken (producties genummerd 19 tot en met 23), die hij bij brief van 17 oktober 2006 op voorhand aan het hof en de wederpartij heeft toegezonden. Aan mr. Van Delft is daarbij eveneens akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe stukken (producties genummerd 8 tot en met 12), die eveneens bij brief van 17 oktober 2006 op voorhand aan het hof en de wederpartij zijn toegezonden 2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd. 3 De vaststaande feiten 3.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten vastgesteld. Aangezien tegen die vaststelling geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan. Op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd. 3.2 Bij brief van 1 augustus 2006 (niet overgelegd aan het hof) aan [geïntimeerde] heeft de Stichting hem uitgenodigd voor een gesprek over de overplaatsing van [de dochter] naar een andere zorginstelling. 3.3 Naar aanleiding van het bestreden vonnis heeft op 2 augustus 2006 een bespreking plaatsgevonden tussen het management van de Stichting en zeven medewerkers van de woongroep Kedin, in het bijzijn van de advocaat van de Stichting, mr. Jansen. Daarbij hebben de aanwezige medewerkers aan de Stichting meegedeeld dat de aanwezigheid van [geïntimeerde] op de woongroep Kedin zorgt voor een onwerkbare en onhoudbare situatie. Enkele medewerkers hebben daarbij aangegeven dat zij het geestelijk en lichamelijk niet langer aankunnen om met [geïntimeerde] in hun nabijheid te werken. 3.4 Bij brief van 10 augustus 2006 aan de Stichting (evenmin overgelegd aan het hof) heeft mr. Van Delft, namens [geïntimeerde], meegedeeld dat [geïntimeerde] niet bereid is tot een gesprek met de Stichting en dat mevrouw [C.] voornoemd op geen enkele wijze meer betrokken mag zijn bij de verzorging van [de dochter], dat mevrouw [B.] voornoemd niet meer als persoonlijk begeleidster van [de dochter] mag optreden en dat er voorlopig geen nieuwe persoonlijk begeleidster van [de dochter] mag worden aangewezen. 3.5 Bij brief van 14 augustus 2006 aan de Stichting hebben de heer en mevrouw [E.] in hun hoedanigheid van ouders van [F.], die ook op de woongroep Kedin verblijft, hun zorgen geuit over de negatieve weerslag van de spanningen in de woongroep Kedin op het gedrag van [F.] en hebben zij aandacht gevraagd om het gevoel van veiligheid en een ontspannen werksfeer voor de kinderen van de woongroep Kedin te waarborgen. 3.6 Bij brief van 7 september 2006 aan de Stichting heeft mr. van Delft, namens [geïntimeerde], geklaagd over de gebrekkige verzorging van [de dochter] en de gebrekkige communicatie met de groepsleiding. Daarbij heeft hij de Stichting onder meer gesommeerd om [de dochter] op juiste wijze te verzorgen, alle medische informatie met betrekking tot [de dochter] in haar medisch dossier te vermelden, zonodig de huisarts van [de dochter] in te lichten en haar ouders uit eigen beweging te informeren over alle van belang zijnde zaken met betrekking tot [de dochter], bij gebreke waarvan in kort geding een gebod zal worden gevraagd van de Stichting om aan [de dochter] de juiste zorg te verlenen en haar ouders te informeren. 3.7 Bij brief van 18 september 2006 aan [geïntimeerde] en mevrouw [de moeder], de moeder van [de dochter], heeft de Stichting meegedeeld dat zij voornemens is [de dochter] over te plaatsen naar een andere zorginstelling wegens de structureel verstoorde verhouding tussen [geïntimeerde] en de Stichting en heeft zij [geïntimeerde] en [de moeder] de mogelijkheid geboden hun zienswijze met betrekking tot dit voornemen kenbaar te maken. 3.8 Bij brief van 21 september 2006 aan de Stichting heeft mr. Van Delft, namens [geïntimeerde] en [de moeder], onder meer meegedeeld dat zij zich zullen verweren tegen de overplaatsing van [de dochter] naar een andere zorginstelling maar dat zij wel in overleg met de Stichting willen treden over overplaatsing van [de dochter] naar een andere woongroep op de Winckelsteegh. Voorts wordt in deze brief wederom geklaagd over de gebrekkige verzorging van [de dochter]. 3.9 Bij brief van 17 oktober 2006 aan mr. Van Delft heeft de Stichting gereageerd op de klachten omtrent de verzorging van [de dochter]. 4 De motivering van de beslissing in hoger beroep 4.1 In deze zaak gaat het kort gezegd om het volgende. De dochter van [geïntimeerde] en [de moeder], [de dochter] (geboren op [geboortedatum] 1987), is verstandelijk en lichamelijk gehandicapt en woont sinds 1998 op de Winckelsteegh. Zij is eind 2002 overgeplaatst van de woongroep Ganbi naar de woongroep Kedin. [geïntimeerde] en [de moeder] zijn met ingang van 11 december 2005 benoemd tot mentor en bewindvoerder van [de dochter]. [geïntimeerde] bezoekt [de dochter] frequent op de woongroep Kedin en treedt feitelijk als eerste contactpersoon op voor de groepsleiding voor alle zaken met betrekking tot haar verzorging. Naar aanleiding van een conflict tussen [geïntimeerde] en de groepsleiding op 30 mei 2006 heeft de Stichting [geïntimeerde] met ingang van 9 juni 2006 een terrein- en contactverbod opgelegd. Na overtreding daarvan door [geïntimeerde] heeft de Stichting in kort geding een terrein- en contactverbod jegens hem gevorderd. [geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd te bepalen dat de Stichting openlijk haar verontschuldigingen aan hem dient aan te bieden en een verbod jegens de Stichting om de toegang van [geïntimeerde] tot [de dochter] op het terrein van de Winckelsteegh te beperken. De voorzieningenrechter heeft in conventie de vorderingen van de Stichting afgewezen, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten, en in reconventie de vordering van [geïntimeerde] tot het aanbieden van verontschuldigingen afgewezen en het gevraagde verbod toegewezen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat de Stichting in strijd met dat verbod handelt, tot een maximum van € 50.000,-, met compensatie van de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. 4.2 Het hof verwerpt het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de vermeerdering van eis. Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] door deze vermeerdering van eis is geschaad in zijn verdediging of dat er anderszins sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. 4.3 [geïntimeerde] heeft zijn verweer met betrekking tot het ontbreken van een spoedeisend belang van de Stichting bij haar vorderingen niet onderbouwd. Nu, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, voldoende aannemelijk is dat er een onhoudbare en onwerkbare situatie is ontstaan op de woongroep Kedin door het gedrag van [geïntimeerde], is het spoedeisend belang bij de vorderingen van de Stichting gegeven. 4.4 Bij aanvang van de opname van [de dochter] in de Winckelsteegh in 1998 heeft de Stichting met [geïntimeerde] en [de moeder], als ouders van [de dochter], een zorgverleningsovereenkomst gesloten. Sedert begin 2001 verblijft [de dochter] in de Winckelsteegh op grond van een indicatie krachtens artikel 60 van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Ter gelegenheid van de pleidooien bij het hof hebben partijen desgevraagd meegedeeld dat zij zich gehouden achten naar de letter en de geest van de zorgverleningsovereenkomst te blijven handelen en dat deze naast de indicatie ingevolge artikel 60 BOPZ is blijven gelden. In de zorgverleningsovereenkomst is voor zover hier van belang het volgende bepaald: “Artikel 5 A. De instelling dient vooraf de toestemming van de ouder te vragen voor: 1. a. een eerste onderzoek bij een medisch specialist buiten de Winckelsteegh. Daarbij kan de ouder aanwezig zijn. Vervolgconsultaties bij de specialist zullen door de groepsleiding aan de ouders worden medegedeeld. (...) B. De toestemming van de ouder wordt verondersteld voor verrichtingen van niet ingrijpende aard op medische en sociale indicatie. C. (...) Artikel 9 De ouder en de bewoner hebben recht op een respectvolle omgang met elkaar in woon- en leefomgeving binnen dan wel buiten de instelling. Daarbij dient de ouder de persoonlijke levenssfeer en de privacy van de bewoner en de andere bewoners te respecteren. Artikel 14 De ouder draagt zorg voor de goede uitvoering van deze overeenkomst. De ouder verleent zijn medewerking aan de uitvoering door de instelling van de in deze overeenkomst opgenomen verplichtingen, dit alles voor zover de medewerking van de ouder redelijkerwijs kan worden gevergd. Artikel 17 a) Deze overeenkomst gaat in op de datum van de definitieve opname van de bewoner in de instelling en eindigt bij overlijden van de bewoner of bij definitief vertrek van de bewoner uit de instelling. b) (...)” Nu de zorgverleningsovereenkomst niet is geëindigd zijn de Stichting en [geïntimeerde] gebonden aan hetgeen daarin is bepaald, met name aan artikel 9 daarvan. Het feit dat [geïntimeerde], naast [de moeder], in verband met de meerderjarigheid van [de dochter] inmiddels is benoemd tot haar bewindvoerder en mentor, maakt dit niet anders. Bewindvoering c.q. mentorschap ligt immers in het verlengde van het ouderschap en ingevolge de artikelen 1:444 en 1: 454 BW rust op de bewindvoerder respectievelijk de mentor een zorgverplichting als goed bewindvoerder respectievelijk mentor te handelen. 4.5 De Stichting heeft naast de zorgverplichting jegens [de dochter] en haar ouders ook een zorgverplichting jegens de andere bewoners en hun ouders, alsmede, als werkgever, naar haar medewerkers. Als werkgever dient de Stichting immers zodanige maatregelen te treffen als redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden schade lijdt. 4.6 Naar het oordeel van het hof is uit de overgelegde gespreksverslagen tussen de Stichting en [geïntimeerde], de verklaringen van de medewerkers van de Stichting en de brieven van ouders van bewoners van de Winckelsteegh voldoende gebleken dat [geïntimeerde] door zijn gedrag al gedurende langere tijd een ontwrichtend effect heeft op de woongroep Kedin. Zo hebben de medewerkers van woongroep Kedin onder meer het volgende verklaard (producties 1 tot en met 10 bij de appèldagvaarding): - “Al jaren terroriseert hij de Woongroep Kedin met zijn grove ‘grappen’, overvloedige vloeken en wild geschreeuw. (...) Zodra [geïntimeerde] (= [geïntimeerde], hof) op de groep verschijnt, verstijft de sfeer. De regels lapt hij aan zijn laars”. ([G.], productie 1); - “er is vaak spanning als hij binnen komt, hij is vaak lomp en luidruchtig en ook zijn taalgebruik kan soms niet door de beugel, soms komt hij zelfs scheldend binnen en het deert hem niet of er, nu andere ouders of bezoek zit”. ([H.], productie 2); - “Mijn ervaring met [geïntimeerde] was dat hij erg wispelturig was, b.v hij kwam vrolijk binnen of hij liep bij voorbaat al te vloeken en te tieren en schopte overal tegenaan en iedereen die in de weg stond daar had hij vervelende opmerkingen tegen. (...) Er is geen overleg mogelijk met [geïntimeerde], hij wil ook op medisch en verzorgend vlak alleen wat hij wil. Over al deze zaken wilde hij telefonisch op de hoogte gehouden worden over de gekste dingen wilde hij dat wij hem opbelden. (...) Hij intimideerde en dreigde bij collega’s”. ([I.], productie 3); - “De komst van [geïntimeerde] bracht meteen al veel spanningen en onrust mee, mede natuurlijk om de reden dat de overplaatsing plaats vond. [geïntimeerde] had hoge irreële verwachtingen van het personeel. Hoe goed je ook je best deed er was altijd wel iets niet goed. (...) Hij kwam vaak vloekend binnen, schoppend tegen voorwerpen en slaand met de deuren. (...) Mij persoonlijk heeft hij nooit echt uitgescholden, wel uitte hij zijn woede over management, artsen of collega’s tegenover mij. Vervelende ervaringen met hem zijn er genoeg.” ([J.], productie 4) - “Als [geïntimeerde] op de groep kwam was het meestal meteen heel erg onrustig. Vaak kwam hij al vloekend en schoppend binnen en riep meteen: “Wie heeft mijn dochter vanmorgen verzorgd”. Hij was het dan vaak niet met de verzorging eens. [geïntimeerde] gebruikte wel eens woorden die niet door de beugel konden. Zo gebruikte hij regelmatig scheldwoorden en heeft een keer kutkind tegen een andere bewoner gezegd. (...) [geïntimeerde] nam erg veel tijd van ons in beslag, ook wanneer [de dochter] helemaal niet op de groep was. (...) Soms was je nog meer met [geïntimeerde] bezig als de zorg rondom [de dochter]”. ([B.], productie 5); - “Dit was een groot incident (het incident van 30 mei 2006, hof), maar de kleine stelselmatige incidenten, die bij de groepsleiding... dus ook bij mij...voor enorm veel geestelijke spanning zorgen zijn over de afgelopen 3 jaar NIET te tellen. Van scheldnamen voor personeel, en soms ook bewoners, vieze praat naar personeel en het “opdringen” (nogal subtiel uitgedrukt!) van onmogelijke situaties/wensen, ons lastig vallen met zijn prive-problemen die ons niet toedoen en ons hiermee van het werk houden, het uitspelen van collega’s-ouders ed., was de normale gang van zaken bij [geïntimeerde]”. ([D.], productie 6); - “In de 3 jaar dat ik contactpersoon was heb ik heel veel met [geïntimeerde] te maken gehad. Dit legde grote druk op mij. In de praktijk was ik vaak veel drukker met [geïntimeerde] en zijn problemen, dan met zijn dochter. (...) Hij kon de groep op komen stampen, er werd met deuren gesmeten, tegen vuilnisbakken getrapt en dan dreigend gevraagd “wie heeft [de dochter] vandaag verzorgd?”. Vaak was er helemaal niets aan de hand, maar de spanning die hij met zijn aanwezigheid meebracht had, niet alleen op ons, maar ook op de kwetsbare kinderen van Kedin zijn weerslag” (...) [geïntimeerde] was een stoorzender op de groep. Hij bracht een groot stuk spanning en veel negatiefs met zich mee. ([K.], productie 7); - “Vaak wanneer [geïntimeerde] de groep op kwam was dit al met een norse blik en een vloek en een trap ergens tegen aan. ([L.], productie 8); - “Hij denkt alleen maar aan zich zelf en zijn dochter, hij weet zich niet te gedragen waar andere mensen bij zijn, hij probeert zieltjes te winnen. Hij heeft niemand om zijn verhaal te doen. Hij heeft geen respect voor een ander. Zijn taalgebruik is heel grof hij riep kut wijf, lul dikke reed enz wanneer hij wil naar iedereen toe”. (...) [geïntimeerde] is en blijft zoals hij is. Hij verandert niet, hij is duidelijk aanwezig, hij is een lopende tijdbom vol met verdriet en agressie, en wij zijn de uitlaat klep”. ([M.], productie 9); - “Kortom: [geïntimeerde] bepaalt zelf wat hij wil en verliest daarbij alle regels en fatsoens omgang uit het oog (...). (coördinator intern vervoer cliënten [N.], productie 10); Op grond van die verklaringen is aannemelijk dat [geïntimeerde] niet alleen, zoals hij zelf heeft toegegeven, op luidruchtige wijze tegenover medewerkers van de Stichting zijn ongenoegen over de verzorging van [de dochter] kenbaar maakt, maar ook dat hij daarbij onwelgevoegelijke taal gebruikt en die medewerkers en bewoners beledigt, waardoor er onrust en spanningen ontstaan binnen de woongroep Kedin. Voorts is aannemelijk dat er geen sprake is van incidenten met lange tussenposen van rust, maar van een aaneenschakeling van onacceptabele gedragingen van [geïntimeerde]. Het hof ziet, mede het aantal en het authentieke gehalte ervan in aanmerking nemend, geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van deze verklaringen. De Stichting heeft ter gelegenheid van de pleidooien bij het hof een afdoende verklaring gegeven waarom de verklaringen zijn gedateerd op een datum gelegen na het uitbrengen van de appèldagvaarding. 4.7 De Stichting heeft voorts aannemelijk gemaakt dat het incident van 30 mei 2006 niet op zichzelf staat, maar voor de medewerkers de druppel was die de emmer deed overlopen. Als niet weersproken staat vast dat [geïntimeerde] ervan op de hoogte was, zoals gesteld door de Stichting, dat [de dochter] op die dag naar het ziekenhuis moest voor een onderzoek, dat hij zelf die afspraak was vergeten en dat hij daardoor niet bij het onderzoek aanwezig was. Niet gebleken is dat de Stichting van de afwezigheid van [geïntimeerde] bij de afspraak enig verwijt kan worden gemaakt. Er rustte op haar geen verplichting [geïntimeerde] te bellen, toen hij niet op de afspraak in het ziekenhuis verscheen. [geïntimeerde] heeft evenmin weersproken dat hij vervolgens na een woordenwisseling met de begeleidster van [de dochter], mevrouw [C.], bij het dagactiveitencentrum “Spetters”, naar de woongroep Kedin is gegaan om verhaal te halen. Uit de verklaringen van [O.] en [B.], de brief van de heer en mevrouw [P.] van 13 juni 2006, de brief van [geïntimeerde] van 31 mei 2006 (producties 32 tot en met 34 en 40 bij inleidende dagvaarding) en uit de verklaring van [J.] (productie 4 bij appèldagvaarding), blijkt genoegzaam dat dat gepaard ging met verbaal geweld door [geïntimeerde] en dat dat door de daarbij aanwezige medewerkers, ouders en bewoners als beangstigend en bedreigend is ervaren. Het hof is van oordeel dat dat gedrag van [geïntimeerde] op zichzelf reeds onacceptabel en grensoverschrijdend is, zodat in het midden kan blijven of daadwerkelijk mishandeling van een van de medewerkers door [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden. 4.8 Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] door zijn onbetamelijke gedrag en onheuse bejegening van de medewerkers van de Stichting gedurende een lange periode, zijn verplichtingen uit de zorgverleningsovereenkomst geschonden en heeft hij zich jegens de Stichting onrechtmatig gedragen. 4.9 Uit de brieven van de heer en mevrouw [P.] en de heer en mevrouw [E.] (productie 34 en 35 bij inleidende dagvaarding en productie 11 bij appèldagvaarding), ouders van andere bewoners van de woongroep Kedin, blijkt dat zij zich zorgen maken over de weerslag van het gedrag van [geïntimeerde] en de onrust die dat met zich brengt voor hun kinderen en dat zij de Stichting ook hebben aangesproken om de rust en de veiligheid in de woongroep Kedin te herstellen. Uit de verklaringen van medewerkers blijkt dat de gespannen situatie tengevolge van het gedrag van [geïntimeerde] negatieve gevolgen heeft, niet alleen voor hun werkplezier maar ook voor hun gezondheid. Zij verklaren onder meer het volgende: - “Als [geïntimeerde] op de groep verschijnt, kan ik mijn werk niet meer naar behoren doen. (...) Sinds de uitspraak van de rechter heb ik te maken met confrontatie-spanningen. Het is een paar keer voorgekomen dat ik ongeveer een uur voordat ik aan het werk moet last kreeg van enorme hoofdpijnen. Zodra [geïntimeerde] op de groep komt verstijf ik helemaal en komt er een afschuwelijke knoop in mijn maag, deze buikpijn trekt pas weg, als [geïntimeerde] de groep weer verlaat.” ([G.], productie 1 bij appèldagvaarding); - In de tijd dat het terreinverbod van kracht was, werd het wel wat rustiger en bleef deze ([geïntimeerde], hof) wat op de achtergrond, maar toen het terreinverbod niet meer van kracht was, kwam de angst en dreiging weer in volle hevigheid terug. Ik kan sindsdien niet meer met volle plezier werken. Constant is er de angst dat [geïntimeerde] binnen komt stormen. Mijn werk lijdt eronder en ook mijn privé-leven, ik heb vooral veel last van hoofdpijn door alle stress.” ([J.], productie 4 bij appèldagvaarding. - “Het team is doodmoe en uitgeput van alle stress die [geïntimeerde] ons bezorgd heeft. Mensen werden en worden nerveus als de auto al op de parkeerplaats stopt. De druk/angst die hij continue op ons legt en daardoor een situatie kweekt waarbij het gevoel er is dat hij altijd aanwezig is, wij constant over onze schouder moeten kijken, is onhoudbaar en gaat ten kosten van de optimale zorg van de bewoners en de rust die moet heersen op een leefomgeving met kwetsbare medemensen”. ([D.], productie 6 bij appèldagvaarding); - “Het zou voor de kinderen, ouders en groepsleiding een opluchting en een verademing zijn wanneer [geïntimeerde] niet meer op Kedin komt en wij niets meer met hem te maken hoeven te hebben”. ([L.], productie 8 bij appèldagvaarding); - “Ik persoonlijk, ben dan ook niet opgewassen tegen situaties als deze, dat geef ik eerlijk toe; (...) Begrijp me niet verkeerd; ik zorg heel graag voor [de dochter] maar ... met haar vader ‘samenwerken’ is voor mij niet meer te doen. Mocht de Winckelsteegh dit toch ‘gedwongen’ toelaten dan ben ik genoodzaakt om elders een baan te gaan zoeken”. ([C.], productie 23 bij pleidooi). Ook ter gelegenheid van de pleidooien bij het hof heeft mevrouw [C.] aangegeven dat “zij gek is op [de dochter] en goed kan omgaan met haar moeder en haar broer, maar dat haar vader afschuwelijk is en dat zij beschermd wil worden tegen zijn gedrag”, waaraan zij heeft toegevoegd “als hij blijft, stap ik op”. 4.10 Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet langer van de Stichting gevergd worden [geïntimeerde] onbeperkt toegang te verschaffen tot de Winckelsteegh. Door het onrechtmatige gedrag van [geïntimeerde] is de Stichting niet in staat een veilige en rustige woon- en werkomgeving voor haar bewoners en haar medewerkers te waarborgen. Het belang van [geïntimeerde] om zijn dochter onbeperkt te kunnen bezoeken en onbeperkt contact met de groepsleiding te hebben over haar verzorging moet dan ook wijken voor het belang van de Stichting om een rustige en veilige woon- en werkomgeving te kunnen bieden aan haar bewoners en medewerkers en het belang van de andere ouders dan [geïntimeerde] en [de moeder], die er vanuit moeten kunnen gaan dat de woonomgeving van hun kinderen niet stelselmatig wordt verstoord door [geïntimeerde]. Voor zover [geïntimeerde] zich beroept op artikel 8 EVRM, gaat dat beroep niet op, nu uit lid 2 van dat artikel volgt dat het recht op “family life” kan worden beperkt indien de gezondheid of de rechten of vrijheden van anderen in het geding zijn. Dat is hier het geval. Voorts is het hof van oordeel dat het gevorderde terrein- en contactverbod niet disproportioneel ingrijpt in het contact van [geïntimeerde] met [de dochter] en met de groepsleiding over haar verzorging. Niet weersproken is dat [geïntimeerde] zijn [de dochter] gedurende vijf dagen per week van 9.00 tot 16.00 uur vrij kan bezoeken bij dagactiviteitencentrum “Spetters” en dat zij op ieder in redelijkheid gewenst tijdstip opgehaald kan worden. Het gevorderde verbod voorziet er voorts in dat [geïntimeerde] er niet in wordt belemmerd, op afspraak, [de dochter] op te halen. Hij kan iedere werkdag tussen 9.00 en 10.00 uur contact kan opnemen met de teamleider van de woongroep Kedin voor overleg over de verzorging van [de dochter], zodat de mogelijkheid van overleg voldoende is gewaarborgd. 4.11 Het hof zal de primaire vordering van de Stichting dan ook toewijzen. Wel ziet het hof reden om het gevorderde terrein- en contactverbod in duur te beperken tot één jaar na heden. In dit jaar kunnen partijen de mogelijkheden onderzoeken om bemiddeling (door een deskundige derde) op gang te brengen en/of de overplaatsing van [de dochter] naar een andere zorginstelling realiseren. Voorts ziet het hof aanleiding om de hoogte van de gevorderde dwangsom te matigen tot € 250,= voor ieder keer dat [geïntimeerde] het terrein- en contactverbod overtreedt en daaraan een maximum te verbinden van in totaal € 25.000,=. Slotsom 4.12 De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis in conventie en in reconventie moet worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de primaire vordering van de Stichting alsnog toewijzen in de hiervoor vermelde zin. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten (in conventie en in reconventie) van beide instanties worden veroordeeld. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 31 juli 2006 en doet opnieuw recht; verbiedt [geïntimeerde] voor een periode van één jaar na heden: a. zich te bevinden dan wel op te houden in de lokalen en op de terreinen van de Stichting gelegen aan de Winkelsteegseweg 99 te Nijmegen (ook wel aangeduid als: de Winckelsteegh); met uitzondering van die plaatsen waar [geïntimeerde] op aanwijzingen van de teamleider van woongroep Kedin van de Winckelsteegh, dan wel een verantwoordelijke manager van de Stichting, in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn dochter [de dochter] op te halen of naar de instelling te brengen, welke uitzondering slechts geldt voor de momenten waarop hij [de dochter] haalt of brengt; b. contact te zoeken met medewerkers van woongroep Kedin van de Winckelsteegh, met uitzondering van de teamleider van deze woongroep, die op werkdagen tussen 9.00 en 10.00 uur door [geïntimeerde] benaderd mag worden voor overleg over de zorg aan [de dochter], dan wel voor het maken van afspraken over het ophalen van [de dochter]; een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat [geïntimeerde] het voormelde verbod overtreedt, met een maximum van in totaal € 25.000,-; veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting voor de eerste aanleg (in conventie en in reconventie) begroot op € 816,- voor salaris van de procureur, op € 248,- voor griffierecht en op € 84,87 voor de kosten van het exploot en voor het hoger beroep begroot op € 2.682,- voor salaris van de procureur, op € 296,- voor griffierecht en € 84,87 voor de kosten van het uitbrengen van het exploot; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad; wijst het anders of meer gevorderde af. Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Dungen, De Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn en Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2006.