Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6346

Datum uitspraak2007-01-17
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers44403 HA ZA 04-456
Statusgepubliceerd


Indicatie

''(...) De rechtbank zal eerst stilstaan bij de vraag of tussen partijen een overeenkomst tostand is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat die ontkennend dient te worden beantwoord. Zij is met Pro Line van oordeel dat de "quotation" van Scheldepoort moet worden gekwalificeerd als een offerte. De rechtbank verwerpt echter het door Pro Line verdedigde standpunt dat de VNSI-voorwaarden op deze offerte niet van toepassing zijn. Artikel 6:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat afdeling 6.5.3. niet van toepassing is op contracten waarbij niet beide partijen in Nederland gevestigd zijn. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 februari 2001 NJ 2001,200 reeds uitgemaakt dat een enkele verwijzing naar algemene voorwaarden in dat geval volstaat en dat Pro Line als internationale onderneming bedacht moest zijn op deze op zich niet ongebruikelijke verwijzing naar algemene voorwaarden. (...)''


Uitspraak

vonnis RECHTBANK MIDDELBURG Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 44403 / HA ZA 04-456 Vonnis van 17 januari 2007 in de zaak van 1. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging PRO LINE LIMITED & CO. GMBH, gevestigd te Hamburg, Duitsland, 2. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging GENOA MARITIME S.A. gevestigd te Piraeus, Griekenland, 3. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging BURMA NAVIGATION CORPORATION gevestigd te Yangon, Myanmar, eiseressen, procureur mr. C.J. IJdema, advocaat mr. M. van Tuijl, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHELDEPOORT B.V., gevestigd te Ritthem, gedaagde, procureur mr. K.P.T.G. Flos, advocaat mr. L.J. de Hollander. Partijen zullen hierna Pro Line, Genoa, Burma en Scheldepoort genoemd worden. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 5 april 2006; - het proces-verbaal van comparitie van 17 augustus 2006; - de akte na comparitie van Pro Line, Genoa en Burma; - de akte uitlating van Scheldepoort. De verdere beoordeling van het geschil De rechtbank zal eerst stilstaan bij de vraag of tussen partijen een overeenkomst tostand is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat die ontkennend dient te worden beantwoord. Zij is met Pro Line van oordeel dat de "quotation" van Scheldepoort moet worden gekwalificeerd als een offerte. De rechtbank verwerpt echter het door Pro Line verdedigde standpunt dat de VNSI-voorwaarden op deze offerte niet van toepassing zijn. Artikel 6:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat afdeling 6.5.3. niet van toepassing is op contracten waarbij niet beide partijen in Nederland gevestigd zijn. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 februari 2001 NJ 2001,200 reeds uitgemaakt dat een enkele verwijzing naar algemene voorwaarden in dat geval volstaat en dat Pro Line als internationale onderneming bedacht moest zijn op deze op zich niet ongebruikelijke verwijzing naar algemene voorwaarden. De door Scheldepoort gehanteerde algemene voorwaarden maken deel uit van het door haar uitgebrachte aanbod. Het heeft Pro Line vrijgestaan om bij de ontvangst van de door Scheldepoort uitgebrachte "quotation" de toepasselijkheid van algemene voorwaarden af te wijzen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft daarmee tegenover Scheldepoort het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij instemde met de toepasselijkheid van die voorwaarden. De rechtbank gaat er bij de beoordeling derhalve vanuit dat de door Scheldepoort genoemde voorwaarden op de "quotation" van toepassing zijn. Zij komt vervolgens toe aan de vraag of een beroep op artikel 3 van de voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij is van oordeel dat dit niet het geval is. Scheldepoort heeft onweersproken gesteld dat zij, en met haar andere werven, voortdurend aanvragen ontvangen voor het uitvoeren van reparaties en dat de rederijen bij verschillende werven een offerte aanvragen. Het is onder die omstandigheden niet onredelijk dat scheepswerven zoals Scheldepoort voorwaarden hanteren waarin is opgenomen dat overeenkomsten eerst tot stand komen na een schriftelijke bevestiging door de werf. Zou dat anders zijn dan zouden de werven geen enkele controle meer hebben over uitstaande offertes en daarmee op de aanwezige reparatie capaciteit. Tenslotte heeft Pro Line nog aangevoerd dat Scheldepoort bij aanvaarding van de opdracht rechtsgeldig werd vertegenwoordigd door Grecian Maritime. De rechtbank verwerpt ook deze stelling. Het is immers Pro Line geweest die met tussenkomst van Genoa Gracian Maritime heeft ingeschakeld om bij werven in Nederland en België offertes op te vragen ( productie 1). Het enkele feit Scheldepoort vervolgens via Gracian Maritime een offerte heeft uitgebracht brengt niet met zich dat Gracian Maritime als vertegenwoordiger van Scheldepoort is opgetreden. De rechtbank zal de vorderingen van Pro Line, Genoa en Burma derhalve afwijzen. Pro Line, Genoa en Burma dienen als de in het ongelijk te stellen partijen te worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De beslissing De rechtbank - wijst de vorderingen van Pro Line, Genoa en Burma af; - veroordeelt Pro Line en Genoa en Burma in de kosten van het geding welke aan de zijde van Scheldepoort tot aan dit moment worden begroot op € 2.050,00 wegens griffierecht en € 3.576,00 wegens procureurssalaris; - verklaart het vonnis met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad; Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2007.?