
Jurisprudentie
AZ6368
Datum uitspraak2007-01-10
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608216/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608216/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 3 november 2006 heeft verweerder aan verzoekster twee lasten onder dwangsom opgelegd.
Uitspraak
200608216/1.
Datum uitspraak: 10 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2006 heeft verweerder aan verzoekster twee lasten onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 november 2006, bij de Raad van State dezelfde dag per fax ingekomen, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door J.A.W. van den Borne en mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door S. de Groot, A.W. Adriaanse en ing. W.A.J.M. Michels, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen, vertegenwoordigd door C. Franken, ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster met betrekking tot haar inrichting aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting) twee lasten onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
2.2. Niet in geschil is dat ten tijde van het bestreden besluit artikel 8.1 van de Wet milieubeheer werd overtreden, zodat verweerder ter zake bevoegd was om handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Verzoekster betoogt dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan haar voornoemde lasten onder dwangsom op te leggen.
2.5. Ter zitting is gebleken dat medio januari 2007 het milieueffectrapport, dat benodigd is om voor de inrichting een ontvankelijke aanvraag om vergunning krachtens de Wet milieubeheer in te dienen, gereed is. Voorts heeft verzoekster ter zitting onweersproken verklaard dat op dat moment een ontvankelijke aanvraag bij verweerder kan worden ingediend. Verweerder heeft ter zitting bevestigd het concept van de aanvraag om vergunning reeds in zijn bezit te hebben en dat deze na toevoeging van het milieueffectrapport in behandeling kan worden genomen. Derhalve is aannemelijk dat ten tijde van de heroverweging van bestreden besluit op de grondslag van het bezwaar van verzoekster, concreet uitzicht op legalisatie zal bestaan, hetgeen zou kunnen leiden tot herroeping van dat besluit. De Voorzitter ziet gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen, reden de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 november 2006, kenmerk 1238260/SdG, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 678,67 (zegge: zeshonderdachtenzeventig euro en zevenenzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door provincie Noord-Brabant aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat provincie Noord-Brabant aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2007
312-517.

