Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6383

Datum uitspraak2007-01-12
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608812/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 9 november 2005 heeft de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester) besloten op grond van artikel 2.3.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Eindhoven (hierna: de APV), gelet op artikel 174 van de Gemeentewet en het Horecastappenplan, over te gaan tot tijdelijke sluiting van het cafébedrijf van verzoekers voor een periode van zes maanden.


Uitspraak

200608812/2. Datum uitspraak: 12 januari 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoekers], beide wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/100 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 november 2006 in het geding tussen: verzoekers en de burgemeester van Eindhoven. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 november 2005 heeft de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester) besloten op grond van artikel 2.3.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Eindhoven (hierna: de APV), gelet op artikel 174 van de Gemeentewet en het Horecastappenplan, over te gaan tot tijdelijke sluiting van het cafébedrijf van verzoekers voor een periode van zes maanden. Bij besluit van 20 december 2005 heeft de burgemeester het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 november 2006, verzonden op 8 november 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 december 2006. Tevens hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 29 december 2006 hebben verzoekers een nader stuk ingediend. Dit stuk is in kopie aan de andere partij gezonden. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 januari 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Kepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Het verzoek om voorlopige voorziening is erop gericht dat het cafébedrijf van verzoekers niet behoeft te worden gesloten totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. 2.3.    Een beoordeling van de in het hoger-beroepschrift opgenomen gronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. 2.4.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij een drietal onderzoeken van de plaatselijke politie in het cafébedrijf van verzoekers de aanwezigheid van vreemdelingen is geconstateerd, die arbeid verrichtten zonder tewerkstellingsvergunning. Verzoekers betwisten dat deze vreemdelingen in dienst waren van het cafébedrijf. Bij afweging van de betrokken belangen, waaronder in het bijzonder het belang van de burgemeester bij onmiddellijke sluiting in het kader van handhaving van de openbare orde tegenover de specifieke financiële belangen van verzoekers, acht de Voorzitter deze laatste belangen voldoende zwaarwegend om de door verzoekers gevraagde voorziening te treffen. Daarbij overweegt de Voorzitter dat verzoekers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de hypotheeklasten van het pand waarin het cafébedrijf is gevestigd, alsmede de overige kosten, dermate hoog zijn dat de tijdelijke sluiting ervan tot een faillissement zal leiden. Daarnaast brengt naar het oordeel van de Voorzitter het belang van handhaving van de openbare orde, dat met het besluit wordt beoogd, in dit geval niet met zich dat niet gewacht kan worden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening. 2.5.    De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de burgemeester van Eindhoven van 20 december 2005, kenmerk JZ&IV 05UIT29121; II.    veroordeelt de burgemeester van Eindhoven tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eindhoven aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat de gemeente Eindhoven aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens           w.g. Egmond Voorzitter       ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2007