Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6419

Datum uitspraak2007-01-17
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200603130/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borsele (hierna: het college) appellante gelast de bouw van een berging op het perceel [locatie] te [plaats] onmiddellijk stil te leggen.


Uitspraak

200603130/1. Datum uitspraak: 17 januari 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. Awb 05/146 van de rechtbank Middelburg van 13 maart 2006 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Borsele. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borsele (hierna: het college) appellante gelast de bouw van een berging op het perceel [locatie] te [plaats] onmiddellijk stil te leggen. Bij besluit van 7 januari 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 13 maart 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 24 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar appellante vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B] en het college vertegenwoordigd door mr. A.I. Elling en ing. J.A.M. Koolen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Onweersproken is komen vast te staan dat appellante, ondanks het bevel tot onmiddellijke stillegging, de bouw van de betrokken berging heeft voltooid. Gelet op deze omstandigheid en nu appellante niet heeft gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 oktober 2001 had appellante geen procesbelang meer bij een beoordeling van het besluit tot het stilleggen van de bouw van de berging. Anders dan appellante betoogt, is de omstandigheid dat zij het college heeft verzocht om intrekking van een na de bouwstop gevolgde last onder dwangsom strekkende tot verwijdering van de berging, geen reden om te oordelen dat appellante belang heeft. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk         w.g. Van Driel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007 414