Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6652

Datum uitspraak2007-01-17
Datum gepubliceerd2007-01-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers06 / 1344 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herkeuring WAO
Een vervolg op AZ3113 (medisch onderzoek door een niet-verzekeringsarts) waarbij wordt overwogen dat het geconstateerde gebrek aan het primaire besluit niet in bezwaar is hersteld nu de bezwaarverzekeringsarts weliswaar dossierstudie heeft verricht en de hoorzitting heeft bijgewoond maar niet eiseres heeft onderzocht


Uitspraak

RECHTBANK Roermond enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr. : 06 / 1344 WAO Inzake : [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), te Amsterdam, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 16 juni 2006, kenmerk: B&B 013.017.24 JP/ME Sofinr.: 1252.77.039. Datum van behandeling ter zitting: 8 december 2006. I. PROCESVERLOOP Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemd besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 januari 2006 inzake toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 23 januari 2006 is door mr. mr. l.J. den Braber, medewerkster van SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, namens eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuurs-recht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 8 december 2006. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen. II. OVERWEGINGEN Eiseres, geboren op [...] 1963, heeft zich op 16 juni 1997 vanuit de WW ziekgemeld. Laatstelijk ontving zij dienaangaande een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Per 1 juni 1999 is eiseres voor 16,5 uur per week als verkoopster gaan werken. In het kader van een herbeoordeling heeft verweerder op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 23 januari 2006 de uitkering van eiseres ingevolge WAO per 24 maart 2006 ingetrokken omdat eiseres per die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO wordt beschouwd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij het thans bestreden besluit ongegrond is verklaard. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat en waarom haar beperkingen niet geheel juist zijn vastgesteld en dat zij als gevolg van door haar genoemde psychische en lichamelijke beperkingen niet in staat is om de aan de geduide functies verbonden werkzaamheden te verrichten. Bij het primaire onderzoek heeft de onderzoeker niet goed naar haar geluisterd. Voorts is zij van mening dat het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) ook na de door het UWV aangebrachte aanpassingen per 1 juli 2005 nog onvoldoende inzichtelijk, onvoldoende toetsbaar en onvoldoende verifieerbaar is. Zij verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 november 2004 en naar de uitspraken van de rechtbanken Almelo, Breda, Leeuwarden en maastricht, die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl respectievelijk onder de LJ nummers AU 9709, AU9030, AW8404 en AU5579. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Ingevolge het arbeidsongeschiktheidscriterium in de zin van de WAO is -kort gezegd- arbeidsongeschikt degene die als (rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen) gevolg van ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van die wetgeving en zo ja, in welke mate, zijn dus in het bijzonder twee factoren van belang, te weten: - of de betrokkene medische beperkingen heeft; - of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven. De medische beoordeling Het bestreden besluit berust mede op de bevindingen van T.P.M. Grubben, arts. Deze heeft op basis van eigen onderzoek(en) en dossieronderzoek de medische beperkingen van eiseres vastgesteld. De geldende mogelijkheden en beperkingen zijn verwoord in de opgestelde FML. Naar aanleiding van het bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen een onderzoek ingesteld dat heeft bestaan uit dossierstudie en het bijwonen van de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat er geen overtuigende argumenten bestaan, althans op medische inhoudelijke gronden, om tot een andere conclusie dan Grubben te komen. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek gebaseerd mocht worden op de bevindingen van de arts Grubben. De rechtbank acht de medische advisering die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit in strijd met de wettelijke vereisten en verwijst daartoe naar haar uitspraak d.d. 28 november 2006, procedurenummer AWB 06/981, gepubliceerd in www.rechtspraak.nl onder LJN AZ3113. De rechtbank is van oordeel, dat er ten aanzien van de voorbereiding van het primaire besluit sprake is van strijd met artikel 18, elfde lid, van de WAO en met artikel 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit. De rechtbank acht dit gebrek in de primaire besluitvorming onvoldoende hersteld door de bezwaarverzekeringsarts, nu deze wel dossierstudie heeft verricht en bij de hoorzitting aanwezig is geweest, maar geen onderzoek heeft verricht in de vertrouwelijkheid van de spreekkamer. Hoewel de inhoud van het advies van de bezwaarverzekeringsarts erop duidt dat zij de relevante aspecten in kaart heeft gebracht en in haar overwegingen heeft betrokken, acht de rechtbank onvoldoende gewaarborgd dat eiseres in de setting van de hoorzitting (waarbij ook andere functionarissen van verweerder aanwezig waren) onderzocht is op een wijze die beantwoordt aan de eisen die het Schattingsbesluit terzake stelt. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet steunt op een toereikende medische grondslag, zodat het besluit dient te worden vernietigd en het beroep voor gegrond moet worden gehouden. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 1 punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op 1, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor gemiddeld. Voor vergoeding van de schade ziet de rechtbank thans geen gronden nu het van het nader te nemen besluit afhangt of eiseres aanspraak heeft op enige uitkering ingevolge de WAO. III. BESLISSING De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank aan de zijde van eiseres begroot op € 322,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; bepaalt voorts, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van J.C. Kupers-Leenen als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 17 januari 2007. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 17 januari 2007 Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.