Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6960

Datum uitspraak2007-01-19
Datum gepubliceerd2007-01-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.605516-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (deels onvoorwaardelijk) moet worden ontzegd omdat de verdachte, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten zeer ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. Het jonge slachtoffer zal (waarschijnlijk) heel haar leven de gevolgen van het ongeluk blijven ondervinden.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1948, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 05 januari 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door Mr. H.W. Knottenbelt, advocaat te Assen. De officier van justitie mr. J.L. van den Broek acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: * een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis; * 2 jaren ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, waarvan een gedeelte groot 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 17 februari 2006 te Assen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Andrej Sacharovweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien hij, gekomen bij een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats, waarop een voetgangster bezig was die weg over te steken, die voetgangster niet voor heeft laten gaan, maar met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die voetgangster is gebotst en/of aangereden, waardoor een ander (te weten die voetgangster, genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 17 februari 2006 te Assen als bestuurder van een motorvoertuig (auto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Andrej Sacharovweg, een voetgangster, die op een voetgangersoversteekplaats overstak, niet voor heeft laten gaan, maar met dat door hem bestuurde motorvoertuig tegen die voetgangster is gebotst en/of aangereden, waarbij letsel aan die voetgangster, genaamd [naam slachtoffer] is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. BIJZONDERE BEWIJSOVERWEGINGEN De raadsman van verdachte heeft onder meer als zijn uitdrukkelijk standpunt aangevoerd dat er geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank kan zich niet met dit standpunt verenigen en overweegt hierbij het volgende. Verdachte heeft het slachtoffer aangereden terwijl zij op een zebrapad liep. Verdachte heeft het meisje met de rechtervoorzijde van zijn auto geraakt. De aanrijding heeft niet ver van de - gezien verdachtes rijrichting - rechterkant van de weg plaatsgevonden. Er is één getuige die zegt dat zij het ongeluk heeft zien gebeuren. Deze getuige heeft verklaard dat het meisje de weg overstak via het zebrapad en dat zij vlak voordat zij aan de overkant was, werd geschept door een personenauto. Verdachte heeft verklaard dat hij het meisje niet heeft gezien voordat ze tegen de auto aanzat. Hij heeft haar niet over het zebrapad zien lopen. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard niet te weten van welke kant het meisje aan kwam lopen. Ter terechtzitting heeft verdachte uitdrukkelijk de mogelijkheid geopperd, dat het meisje niet van links, maar van rechts het zebrapad is opgelopen. Dan zou zij als het ware vlak voordat verdachte bij het zebrapad was voor zijn auto terecht zijn gekomen. En dat zou dan kunnen verklaren waarom verdachte haar niet heeft gezien. De raadsman van verdachte heeft deze mogelijkheid in zijn pleidooi verder uitgewerkt. Daarin zet hij vraagtekens bij de getuigenverklaring en bij de conclusies die mede op grond hiervan door de verkeerspolitie zijn getrokken met betrekking de toedracht van het ongeval. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de getuige die zegt dat zij het slachtoffer de weg heeft zien oversteken. De waarnemingsafstand was slechts enkele tientallen meters en dat de getuige de feitelijke aanrijding niet heeft kunnen zien omdat de auto van verdachte toen in de zichtlijn reed is niet relevant voor de eerdere waarneming van de oversteekrichting. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de toedracht zoals die ook door verkeerspolitie is aangenomen. Dit leidt tot de vaststelling dat verdachte toen hij aan kwam rijden niet heeft gezien dat het slachttoffer op het zebrapad liep en dat hij haar zelfs niet heeft gezien toen ze direct voor zijn auto langs liep. Hiervoor kan slechts als verklaring gelden dat verdachte gedurende minimaal een aantal seconden absoluut niet heeft opgelet. Dat, zoals de verdediging heeft betoogd, de oversteekplaats niet zou voldoen aan de voorwaarden om volgens de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid duurzaam veilig te kunnen heten, kan hieraan niet afdoen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt volgens de Hoge Raad mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, omdat daarvoor verschillende factoren van belang zijn, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252). De rechtbank overweegt dat het als automobilist niet verlenen van voorrang aan een voetganger die oversteekt op een zebrapad, als een zeer ernstige verkeersovertreding is aan te merken. Voetgangers behoren immers tot de meest kwetsbare verkeersdeelnemers en elk contact tussen een voetganger en een rijdende auto kan fatale gevolgen hebben. Daarom behoren automobilisten extra alert te zijn als zij een zebrapad naderen en passeren. Dat zijn immers bij uitstek de plaatsen waar rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat voetgangers de rijbaan oversteken, terwijl zij daar bovendien voorrang hebben. Verdachte heeft die extra alertheid niet aan de dag gelegd, integendeel, hij heeft gedurende minimaal een aantal seconden in het geheel niet opgelet. Dit terwijl hij zeer bekend was met de situatie ter plekke en dus wist van de aanwezigheid van het zebrapad. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte zeer onoplettend geweest en kan mitsdien het primair ten laste gelegde worden bewezen. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 17 februari 2006 te Assen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Andrej Sacharovweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij zeer onoplettend is geweest, aangezien hij, gekomen bij een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats, waarop een voetgangster bezig was die weg over te steken, die voetgangster niet voor heeft laten gaan, maar met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die voetgangster is gebotst, waardoor een ander (te weten die voetgangster, genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het primiar meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het primair bewezen verklaarde levert op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het aan ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van de verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 28 juni 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een straf geboden is die in lijn ligt met de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De rechtbank zal derhalve een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. MOTIVERING ONTZEGGING VAN DE RIJBEVOEGDHEID De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (deels onvoorwaardelijk) moet worden ontzegd omdat de verdachte, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten zeer ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. Het jonge slachtoffer zal (waarschijnlijk) heel haar leven de gevolgen van het ongeluk blijven ondervinden. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 120 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast. De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijdsduur van 12 maanden waarvan een deel groot 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. J.E. Münzebrock en mr. O.J. Bosker, rechters in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 19 januari 2007.