Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7018

Datum uitspraak2006-06-02
Datum gepubliceerd2007-01-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/751640-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van voorbereiding van het zich verschaffen en/of vervoeren en/of in voorraad hebben van bankbiljetten, waarvan de valsheid of vervalsing hem toen hij ze ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, meermalen gepleegd; bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst (te doen) uitgeven, in voorraad hebben, meermalen gepleegd; witwassen; rechtmatige traceertap.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/ 751640-05 Uitspraakdatum: 2 juni 2006 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 januari, 8 februari en 19 mei 2006 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op de daartoe strekkende vorderingen van de officier van justitie ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering d.d. 20 januari 2006 respectievelijk ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering d.d. 8 februari 2006, is de tenlastelegging ter terechtzitting aangepast respectievelijk gewijzigd. Aldus wordt aan verdachte ten laste gelegd dat: 1. hij op een of meer tijdstippen in de periode van a. 03 februari 2005 tot en met 01 maart 2005 en/of b. 20 april 2005 tot en met 05 mei 2005 te Amsterdam en/of te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit als bedoeld in artikel 209 Wetboek van Strafrecht, te weten het ontvangen en/of zich verschaffen en/of in voorraad hebben en/of vervoeren van een of meer valse en/of vervalste bankbiljetten, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) uitgeven, waarvan de valsheid hem toen hij deze ontving bekend was, voor te bereiden (telkens): opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd of voorhanden heeft gehad immers heeft verdachte en/of zijn mededaders - (echt) geld voor handen gehad (ter aankoop van vals geld) en/of - een of meer monsters (van vals geld) en/of biljetten vals geld voorhanden gehad - een voorwerp, namelijk een apparaat dat ultra-violet licht uitstraalt, voorhanden heeft gehad en/of - (telefonische en/of persoonlijke) contacten heeft gezocht en/of onderhouden en/of afspraken heeft gemaakt met zijn mededaders en/of leveranciers betreffende de kwaliteit en/of de coupures en/of de prijs en/of de levering van vals geld en/of - een of meer hand- of spandiensten heeft verricht; 2. hij op of omstreeks 29 augustus 2005 a. te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk twee bankbiljetten van 200 euro, in elk geval één bankbiljet van 200 euro en/of b. te Amsterdam opzettelijk een bankbiljet van 50 US-dollar, dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad, bestaande die valsheid hierin dat voor dat/die bankbiljet(ten) een van echt afwijkende papiersoort en/of druk- of reproductietechniek was/waren gebruikt en/of dat de overige echtheidskenmerken ontbraken; 3. hij op een tijdstip in de periode van 03 december 2003 tot en met 28 augustus 2005 te Ghana een reisdocument, te weten een Ghanees paspoort ([paspoortnummer]) ten name van [nn1], op grond van valse gegevens heeft doen verstrekken bestaande die valsheid of vervalsing (onder andere) hierin dat in genoemd paspoort een foto van verdachte is aangebracht, terwijl zijn personalia anders zijn dan in het paspoort vermeld; en/of hij op 28 augustus 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een reisdocument, te weten een Ghanees paspoort ([paspoortnummer]) ten name van [nn1], in bezit heeft gehad terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals en/of vervalst was; 4. primair: hij op of omstreeks 29 augustus 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een bankwisselbrief met nummer [bankwisselbrief] van de ABN-Amro Bank ter waarde van fl. 100.000,-- heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen terwijl verdachte ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van die bankwisselbrief wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen bankwisselbrief betrof; subsidiair: hij op een of meer tijdstippen in de periode 01 januari 2004 tot en met 29 augustus 2005 te Amsterdam, althans in Nederland, een bankbrief met nummer [bankwisselbrief] van de ABN-amrobank ter waarde van fl. 100.000,-- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist danwel redelijkerwijs moest vermoeden dat de bankwisselbrief van misdrijf afkomstig was. 2. Voorvragen 2.1 Geldigheid dagvaarding De rechtbank stelt vast dat de term “hand- en spandiensten heeft verricht” die wordt gebezigd in de tenlastelegging van feit 1 niet een nadere omschrijving heeft gekregen. Het is daarom niet duidelijk op welke gedraging(en) van de verdachte met deze term wordt gedoeld. De rechtbank is van oordeel dat deze zinsnede op zichzelf genomen onvoldoende feitelijk is en de dagvaarding voor dat gedeelte derhalve niet voldoet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt. Zij zal de dagvaarding ten aanzien van dit gedeelte nietig verklaren. 2.2 Overige voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1 Algemeen Ten aanzien van de vraag of bewezen kan worden hetgeen onder feit 3 is tenlastegelegd geldt dat de rechtbank het in bezit hebben van het genoemde reisdocument (deel 2) opvat als alternatief ten laste gelegd ten opzichte van het doen verstrekken van het genoemde reisdocument (deel 1) 3.2 Bespreking van verweren aangaande het bewijs a. Bruikbaarheid van bewijsmateriaal Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat sprake is geweest van een tweede, niet in de stukken van de strafzaak verantwoorde en daarmee onrechtmatige doorzoeking in zijn woning, welke zou hebben plaatsgevonden op 5 september 2005. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het gebruik van de in augustus 2005 aangelegde zogenaamde traceertap niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ter verkrijging van de machtiging van de rechter-commissaris is aan deze bovendien de informatie onthouden, dat de telefoontap mede diende om te zien of verdachte zich nog steeds bezig hield met strafbare feiten. Het rechtsgevolg van deze schending van de (uitgangspunten van de) wettelijke regeling en beginselen van een goede procesorde kan slechts zijn dat alle bewijsmiddelen welke uitsluitend op basis van deze (traceer)tap zijn verkregen, worden uitgesloten voor het bewijs. Bovendien zou sprake zijn van schending van de verslagleggingplicht als bedoeld in artikel 152 Wetboek van Strafvordering waardoor niet tijdig de informatie ter beschikking kwam die verlenging van de traceertap - zo die al rechtmatig was - overbodig maakte. Als gevolg van deze schendingen is sprake van een onrechtmatige aanhouding van verdachte en een onrechtmatige doorzoeking van de auto waarin verdachte op het moment van aanhouding reed. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Met betrekking tot de stelling van verdachte dat naast de doorzoeking van zijn woning op 29 augustus 2005 onder toezicht van de officier van justitie, een tweede, niet in de stukken van de strafzaak verantwoorde en daarmee onrechtmatige, doorzoeking heeft plaatsgevonden op 5 september 2005, is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat en dat het onderzoek ter terechtzitting ook geen aanwijzingen heeft opgeleverd die aannemelijk maken dat zo'n tweede doorzoeking heeft plaatsgevonden. In de gegeven omstandigheden laat de rechtbank de waarde van het ambtsedig proces-verbaal, dat verbalisant Spiering heeft opgemaakt omtrent de relatie tussen beide data, prevaleren boven de verder niet onderbouwde stellingen van verdachte. De rechtbank deelt niet het standpunt van de verdediging dat de traceertap onrechtmatig was omdat niet is voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Evenmin volgt zij de verdediging in haar opvatting dat daarnaast ook het niet meedelen aan de rechter-commissaris van het nevendoel van de tap, het onderzoeken of verdachte zich nog bezig hield met strafbare feiten, dient te leiden tot uitsluiting van alle bewijsmiddelen die door middel van die tap zijn verkregen. Uit het proces-verbaal dat ten grondslag ligt aan de aanvraag van de machtiging voor de traceertap blijkt dat de tenaamstelling van de mobiele telefoon van verdachte een ander adres betrof dan dat waarop verdachte stond ingeschreven blijkens gegevens van de Gemeentelijke Basis Administratie en de politie derhalve niet wist op welk adres verdachte mogelijk zou verblijven. Ter terechtzitting van 8 februari 2006 heeft verbalisant [verbalisant] verklaard dat op 22 augustus bij beide adressen van verdachte door de politie is geobserveerd, echter werd verdachte niet waargenomen. Onder die omstandigheden heeft de rechter-commissaris in redelijkheid tot het afgeven van de machtiging tot het opnemen van telecommunicatie kunnen komen. Dat uit de tapgegevens kan volgen dat verdachte op 24 en 25 augustus 2005 in de buurt van de Overslaghof moet zijn geweest, was blijkens de verklaring van [verbalisant] op dat moment nog niet bekend, zodat ook de verlenging van de machtiging in redelijkheid kon worden afgegeven. De officier van justitie heeft dan ook rechtmatig gebruik gemaakt van haar bevoegdheid tot het doen opnemen van telecommunicatie. De omstandigheid dat nog een nevendoel gold voor het aanvragen van de telefoontap, zoals ter terechtzitting van 20 januari 2006 door de officier van justitie aangegeven, kan in dat oordeel geen verandering brengen. In het licht van de verklaring van verbalisant [verbalisant] ter terechtzitting van 8 februari 2006, inhoudende voor zover hier van belang dat verdachte in verband met capaciteitsproblemen in de aan de aanvraag van de machtigingen voorafgaande maanden tijdelijk was geparkeerd in het kader van het onderzoek, kan in redelijkheid niet anders worden geoordeeld dan dat de rechter-commissaris - van een en ander op de hoogte gesteld - geen andere beslissingen zou hebben genomen dan hij nu heeft gedaan door middel van het afgeven van de besproken machtigingen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is van schending van de verslagleggingplicht ex artikel 152 Wetboek van Strafvordering. Op grond van artikel 126m lid 7 juncto 126l, lid 8 Wetboek van Strafvordering dient van het opnemen van telecommunicatie binnen 3 dagen proces-verbaal te worden opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesteld dat deze bepaling eveneens geldt voor gegevens met betrekking tot de plaatsbepaling, het zogenaamde “aanstralen”. De machtiging welke aan het opnemen van de telecommunicatie ten grondslag ligt alsmede de daarmee samenhangende waarborgen zien immers op verkrijging van de inhoud van de telecommunicatie en niet op verkregen neveninformatie zoals gegevens met betrekking tot het “aanstralen”. De resultaten van het onderzoek van de auto waarin verdachte zich bij zijn aanhouding bevond kunnen derhalve meewerken tot het bewijs. b. Andere bewijsverweren Voor zover al bewezen kan worden verklaard dat verdachte vals geld voorhanden heeft gehad - zo heeft de raadsman namens verdachte aangevoerd - is daarmee nog niets vastgesteld omtrent de plannen die verdachte daarmee zou hebben gehad. De beweerdelijk bestemming noch het oogmerk op het uitgeven zijn bewezen; verdachte moet in zoverre worden vrijgesproken, aldus nog steeds diens raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank laten de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de overige in het dossier aanwezige stukken waaronder de diverse verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken, bezwaarlijk een andere uitleg toe dan dat die biljetten moesten dienen voor de (voorbereiding van) handel in vals geld. Het verweer wordt derhalve verworpen. 3.3 Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, passage achter derde gedachtestreepje, 3 en 4 primair ten laste is gelegd. Ten aanzien van de onder 1, derde gedachtestreepje opgenomen passage is uit de stukken van het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende bewijs te putten dat verdachte een voorwerp als in die passage bedoeld, voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van het onder 3 als eerste ten laste gelegde feit is uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat verdachte degene is geweest die het reisdocument heeft doen verstrekken. Ten aanzien van het tweede gedeelte van hetgeen onder 3 is ten laste gelegd acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte op de daar genoemde datum en plaats het gewraakte reisdocument in bezit heeft gehad, nu de desbetreffende vaststelling immers op 29 augustus 2005 is gedaan en uit de overige stukken van het dossier niet kan blijken dat verdachte ook op 28 augustus 2005 op Schiphol is geweest met in zijn bezit het bewuste paspoort. Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde is uit de stukken van het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting bewijs te putten dat sprake was van wetenschap bij verdachte omtrent de herkomst van de bankbrief op het moment van het voorhanden krijgen. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1, passage achter het derde gedachtestreepje, 3 en 4 primair ten laste is gelegd. 3.4 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 4 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat: 1. hij op tijdstippen in de periode van a. 03 februari 2005 tot en met 01 maart 2005 en b. 20 april 2005 tot en met 05 mei 2005 te Amsterdam en/of te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in artikel 209 Wetboek van Strafrecht, te weten het ontvangen en/of zich verschaffen en/of in voorraad hebben en/of vervoeren van een of meer valse bankbiljetten, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) uitgeven, waarvan de valsheid hem toen hij deze ontving bekend was, voor te bereiden: opzettelijk voorwerpen, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad immers heeft verdachte - geld voorhanden gehad ter aankoop van vals geld en - monsters van vals geld voorhanden gehad en - telefonische en persoonlijke contacten gezocht en onderhouden en afspraken gemaakt met zijn mededaders en/of leveranciers betreffende de kwaliteit en/of de coupures en/of de prijs en/of de levering van vals geld. 2. hij op of omstreeks 29 augustus 2005 a. te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk twee bankbiljetten van 200 euro en b. te Amsterdam opzettelijk een bankbiljet van 50 US-dollar, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad, bestaande die valsheid hierin dat voor die bankbiljetten een van echt afwijkende papiersoort en/of druk- of reproductietechniek waren gebruikt en dat de overige echtheidskenmerken ontbraken. 4. subsidiair: hij in de periode 01 januari 2004 tot en met 29 augustus 2005 te Amsterdam, althans in Nederland, een bankbrief met nummer [bankwisselbrief] van de ABN-amrobank ter waarde van fl. 100.000,-- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat de bankwisselbrief van misdrijf afkomstig was. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 4 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van de feiten 4.1. Ontslag van alle rechtsvervolging De rechtbank overweegt omtrent het onder feit 1 bewezenverklaarde voorzover dit betrekking heeft op de voorbereidingshandelingen ten aanzien van gedragingen met betrekking tot vals geld het volgende. Met betrekking tot de feitelijke omschrijving van de voorbereidingshandelingen heeft de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte telefonische en/of persoonlijke contacten heeft onderhouden met zijn mededaders. Van strafbare voorbereidingshandelingen is echter pas sprake indien er een aanknopingspunt bestaat in de stoffelijke wereld. In artikel 46 Wetboek van Strafrecht is immers slechts sprake van voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen. Het onderhouden van persoonlijke contacten of het maken van afspraken met mededaders over vals geld is niet te brengen onder het in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht omschreven voorbereidingsdelict. Verdachte dient ten aanzien van de passage achter het laatste gedachtestreepje van het bewezenverklaarde onder 1 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 4. 2 Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: medeplegen van voorbereiding van het zich verschaffen en/of vervoeren en/of in voorraad hebben van bankbiljetten, waarvan de valsheid of vervalsing hem toen hij ze ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, meermalen gepleegd; Ten aanzien van feit 2 bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst (te doen) uitgeven, in voorraad hebben, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 4 subsidiair: witwassen 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sancties en van overige beslissingen 6.1 Eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 primair en 4 subsidiair, die zij alle wettig en overtuigend bewezen acht, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft zij een geldboete van € 5000,- met de daarbij behorende vervangende hechtenis gevorderd. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de valse biljetten en het Ghanese paspoort op naam van [nn] worden onttrokken aan het verkeer en dat de bankwisselbrief met nummer [bankwisselbrief] en de 5 Ghanese paspoorten worden geretourneerd aan de rechthebbenden. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit de bespreking aldaar van de door [forensisch maatschappelijk werker], Forensisch maatschappelijk werker, uitgebrachte rapportage d.d. 29 december 2005 is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan voorbereiding van de handel in vals geld. Ten tijde van zijn aanhouding was hij in het bezit van valse bankbiljetten van verschillende valuta. Het uitgeven of doen uitgeven van vals geld brengt het algemene vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer grote schade toe en dupeert de latere onwetende bonafide ontvanger in ernstige mate. Het handelsverkeer als geheel ondervindt hinder en schade door het in omloop brengen van valse bankbiljetten. Eveneens heeft verdachte gedurende een lange periode een bankwisselbrief voorhanden gehad waarvan hij wist dat deze - zoals hij zelf ter terechtzitting verklaarde - “heet was”. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor van misdrijf afkomstige voorwerpen. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke of andere strafbare feiten te begaan. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, gelet op het feit dat de rechtbank minder bewezen heeft geacht dan vervat in bedoelde vordering en omdat zij voorts van oordeel is dat de door haar opgelegde straf meer recht doet aan de ernst van de feiten. Ofschoon het begaan van de bewezen verklaarde feiten ingegeven moet zijn door winstbejag ziet zij ook onvoldoende aanleiding naast de vrijheidsbenemende straf nog een geldboete op te leggen. 6.3 Verbeurdverklaring Op grond van het wettelijke voorschrift, vervat in artikel 214bis Wetboek van Strafrecht, dienen de valse bankbiljetten die voorwerp hebben uitgemaakt van het onder 2 bewezen verklaarde feit, te worden verbeurd verklaard. 6.4 Onttrekking aan het verkeer De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen vervalste Ghanese paspoort op naam van [nn], dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewuste paspoort is vervalst. Het bezit van een vervalst paspoort is in strijd met de wet. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht, art. 33a, 36b, 36c, 46, 47, 57, 209, 214bis, 420bis 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van de passage “hand- en spandiensten heeft verricht” zoals tenlastegelegd in feit 1. Spreekt verdachte vrij van het hem onder 1, passage achter derde gedachtestreepje, 3 en 4 primair ten laste gelegde. Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 4 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van de passage achter het laatste gedachtestreepje in de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TIEN MAANDEN, NIET zal worden TEN UITVOER GELEGD, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: - de valse bankbiljetten Verklaart onttrokken aan het verkeer: - het Ghanese paspoort op naam van [nn1] Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van: - de bankwisselbrief met nummer [bankwisselbrief], middels tussenkomst van ABN-amrobank - de Ghanese paspoorten op naam van [nn2], [nn3] en [nn4] Heft op de ter terechtzitting van 8 februari 2006 bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Verpalen, voorzitter, mrs. Kronenberg en Van den Bos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Antonos, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juni 2006. Mr van den Bos is buiten staan dit vonnis mede te ondertekenen