Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7041

Datum uitspraak2007-01-24
Datum gepubliceerd2007-01-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1896 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is terecht vastgesteld dat appellante met ingang van datum in geding geen recht meer had op ziekengeld?


Uitspraak

05/1896 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 18 februari 2005, 04/2471 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 januari 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2006. Partijen zijn niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Appellante, voorheen 26 uur per week werkzaam als assisente-bibliothecaresse bij de Hogeschool Leiden, heeft zich op 23 februari 2004 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens aanvallen van de ziekte van Ménière en klachten van fibromyalgie. Na bezoek aan het spreekuur van de verzekeringsarts van 9 maart 2004 werd zij met ingang van 10 maart 2004 hersteld verklaard. Bij besluit van 9 maart 2004 is dienovereenkomstig vastgesteld dat appellante met ingang van 10 maart 2004 geen recht meer had op ziekengeld. In de bezwaarfase is appellante gezien door een bezwaarverzekeringsarts, die op grond van de onderzoeksbevindingen vaststelde dat appellante geen belangrijke functiebeperkingen had en in staat moest worden geacht 4 dagen per week 6,5 uur per dag haar lichte afwisselende werk in de bibliotheek bij voormelde hogeschool te verrichten. Bij besluit van 29 april 2004 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het primaire besluit van 9 maart 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, daarbij overwegende dat de bezwaarverzekeringsarts tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellante geldende beperkingen was gekomen. Met betrekking tot het in eerste aanleg overgelegde rapport van zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard heeft de rechtbank overwogen dat daarin niet concreet is aangegeven op welke wijze de geconstateerde beperkingen het werk van assistente-bibliothecaresse op parttimebasis onmogelijk maakten. De door een bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 1 november 2004 geuite reactie trof naar het oordeel van de rechtbank doel. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. In aanmerking genomen dat de somatoforme stoornis volgens de bezwaarverzekeringsarts geen ernstige psychische beperkingen meebrengt is de Raad er niet van overtuigd dat appellante buiten staat was haar werk in de bibliotheek van de Hogeschool Leiden te verrichten. Blijkens een door appellante ingevulde praktische werkbeschrijving ging het hier om werk met weinig tijdsdruk, dat weinig emotioneel belastend was, met weinig tempodwang en met een prettige werksfeer. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst . De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007. (get.) Ch. van Voorst. (get.) J. Verrips.