Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7150

Datum uitspraak2007-01-26
Datum gepubliceerd2007-01-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers800689-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin en het wederrechtelijk binnendringen van haar woning. Daarnaast heeft hij een telefoontoestel van haar vernield. De rechtbank spreekt verdachte vrij van belaging van zijn ex-vriendin. De rechtbank is van oordeel dat de zakelijke sms berichten niet als wederrechtelijk kunnen worden aangemerkt en dat, in de situatie dat de ex-vriendin reageerde op de sms berichten van verdachte - waardoor vervolgens weer een reactie per sms van verdachte werd veroorzaakt - geen sprake kan zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de ex-vriendin. Door te reageren op de sms-berichten van verdachte op een wijze die blijkbaar weer een reactie tot gevolg kon hebben, gaf de ex-vriendin telkens impliciet toestemming tot een reactie van de kant van verdachte.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer(s): 800689-06 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], geboren op [datum en plaats], wonende te [adres] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsvrouw, mr. Heutz. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat: 1. hij op of omstreeks 31 mei 2006 te Etten-Leur opzettelijk mishandelend een persoon (te weten[slachtoffer]), (meermalen) (met gebalde vuist en/of met een steen in zijn hand) in/tegen haar gezicht en/of haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt, en/of een steen in haar, [slachtoffer], richting gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij in de periode van 22 januari 2006 tot en met 19 mei 2006 te Etten-Leur en/of Prinsenbeek, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte die [slachtoffer] een (groot) aantal (bedreigende en/of beledigende) sms-berichten en/of mailberichten en/of hotmailberichten gestuurd met (onder meer) de teksten: - "Die for you See you die" (hotmailbericht 19-5-2006) en/of - "oke ik laat de zaak failliet gaan. Kost jou ook geld. Je bent niet reëel wat geld betreft dus dan voel het maar (sms 22-3-2006) en/of - "klote je maakt mij een alcoholistisch gebruiker en een sms terrorist (sms 20-3-2006) en/of - "ik ook niet hoor. Maar dat zul je misschien nog wel merken" (sms 20-03-2006) en/of - "gaan we weer stommetje spelen vibratorkut. Zeker weer geldgebrek. Kun je dit weer gebruiken voor vergoeding" (sms 19-3-2006) en/of - "gewoon je kop houden vanaf 27 sept heeft dit als gevolg. Goede raadgeefster !!!"(sms 19-03-2006) en/of - "Plebejers zijn jullie" (sms 19-03-2006) en/of - "met je laatste sms ben ik het roerend eens. Maar vergeet niet dat mijn geld uit mijn bedrijf moet komen. En dat laat ik niet kapot maken. Dan is het 40-45"(sms 15-3-2006) en/of - "anale vibrohoer"(sms 09-02-2006) en/of - "wat ben jij een grote selectieve frigide vibrohoer" (sms 30-1-06); - "waarschuwing voor je zus! Laat haar advocaat accoordgaan met mijn voorstel via mijn advocaat, anders is ze morgen dood!" (mail 15-5-06); art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 31 mei 2006 te Etten-Leur opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachto[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt; art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht 4. hij op of omstreeks 31 mei 2006 te Etten-Leur wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de Wilgenlaan 48 te Etten-Leur en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte; art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. 7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 22 januari 2006 tot en met 19 mei 2006 veelvuldig sms berichten heeft gestuurd naar zijn ex-vriendin [slachtoffer]. Daarnaast heeft verdachte e-mail berichten gestuurd en heeft hij een briefje onder de ruitenwisser van de auto gestopt. In deze berichten stonden soms bedreigende teksten vermeld. Blijkens het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn de sms berichten die verdachte aan [slachtoffer] heeft gestuurd vaak een reactie op een bericht van [slachtoffer]. Uit de teksten van de sms berichten valt op te maken dat er over en weer veelvuldig sms contact is geweest na het verbreken van de relatie en dat die berichten regelmatig over de afhandeling van daarmede samenhangende zakelijke aangelegenheden gingen. De rechtbank is van oordeel dat de zakelijke berichten niet als wederrechtelijk kunnen worden aangemerkt en dat, in de situatie dat [slachtoffer] reageert op de sms berichten van verdachte - waardoor vervolgens weer een reactie van verdachte werd veroorzaakt - geen sprake kan zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Door te reageren op de sms berichten van verdachte op een wijze die blijkbaar weer een reactie tot gevolg kon hebben, heeft [slachtoffer] impliciet toestemming gegeven aan verdachte om haar berichten te blijven sturen. De overige sms en e-mail berichten zijn, naar het oordeel van de rechtbank, wel een wederrechtelijke opzettelijke inbreuk geweest op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. De rechtbank vindt echter dat de intensiteit, de duur en de frequentie van die incidentele berichten niet van dien aard zijn geweest dat kan worden gesproken van het stelselmatig aantasten van de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer]. De verdachte dient derhalve van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken. 7.2 Hetgeen bewezen is. Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte: 1. op 31 mei 2006 te Etten-Leur opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met gebalde vuist tegen haar gezicht heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden; 3. op 31 mei 2006 te Etten-Leur opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield; 4. op 31 mei 2006 te Etten-Leur wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de Wilgenlaan 48 te Etten-Leur en in gebruik bij [slachtoffer]; Hetgeen onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. feit 4: De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 12 januari 2007 en de aangifte van [slachtoffer] d.d. 1 juni 2006 (pagina 56 van het eind proces-verbaal ). De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde, nu verdachte deze feiten ontkent en de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [naam getuige] erg uiteenlopen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel aangeefster en getuige [naam getuige] op sommige punten verschillend verklaren, hun verklaringen ten aanzien van het geven van de klap voldoende overeenkomen. Zowel aangeefster als getuige [naam getuige] hebben namelijk verklaard dat [slachtoffer] door verdachte met een tot vuist gebalde rechterhand tegen de linkerzijde van haar gezicht werd geslagen. Omtrent het gooien danwel het slaan met de steen hebben [slachtoffer] en [naam getuige] wisselende verklaringen afgelegd zodat hieromtrent, naar het oordeel van de rechtbank, te veel onduidelijkheid bestaat en dat deel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen. Daarnaast acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw en de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. [slachtoffer] en [naam getuige] hebben beiden verklaard dat verdachte de telefoon uit de handen van [slachtoffer] sloeg zodat ook voor dit feit voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De verklaring van verdachte dat hij, eenmaal binnen in het huis van [slachtoffer], niets heeft gedaan en alleen heeft gewacht op de politie acht de rechtbank onaannemelijk nu verdachte heeft verklaard dat hij op 31 mei 2006 het huis van [slachtoffer] is binnengedrongen door de deur in te trappen en dat hij op dat moment boos en opgewonden was. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: Feit 1: Mishandeling. Feit 3: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen. Feit 4: In de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijner laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde en aan de verdachte voor het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde op te leggen een werkstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde deelname aan een cursus cognitieve vaardigheidstraining en, indien nodig, een behandeling bij de GGZ. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin [slachtoffer] en het wederrechtelijk binnendringen van haar woning. Daarnaast heeft hij een telefoontoestel van [slachtoffer] vernield. De rechtbank tilt zwaar aan huiselijk geweld. Verdachte heeft door de mishandeling en het binnendringen van de woning bij [slachtoffer] angstgevoelens teweeggebracht en een situatie gecreëerd waarbij zij zich thuis niet meer veilig voelt. Daarnaast acht de rechtbank het onverantwoord dat dit soort conflicten plaatsvinden in het bijzijn van een kind. Blijkbaar is de dochter van [slachtoffer] door dit voorval erg angstig geworden en de rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte al eerder is veroordeeld voor mishandeling van [slachtoffer]. De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van de reclassering d.d. 20 juli 2006. Hieruit blijkt dat verdachte niet heeft geleerd om met zijn emoties om te gaan. In de relatie met [slachtoffer] uitte dit onvermogen zich in de vorm van agressie. De reclassering acht het onder meer van belang dat verdachte een training cognitieve vaardigheden volgt. De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde kan worden volstaan met een werkstraf voor de duur van 80 uur. De rechtbank ziet aanleiding een deel daarvan, te weten 40 uur voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk en dient tevens om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. 12 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij [slachtoffer] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 589,78 aan materiële schade en tot een bedrag van € 500,= aan immateriële schade terzake van de feiten 1, 3 en 4. Daarnaast verzoekt zij om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 215,50. De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de kandelaar en de keukendeur niet een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht de verdachte dan ook niet aansprakelijk voor die schade. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 505,78 en de immateriële schade tot een bedrag van € 250,= een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht de verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Daarnaast zal zij de gevorderde kosten voor rechtsbijstand toewijzen nu dit de eigen bijdrage betreft van de toevoeging. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering omdat zij de vordering niet van zo eenvoudige aard acht dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Met betrekking tot de hiervoor toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. 13 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24a, 24c, 27, 36f, 57, 138, 300 en 350 van het wetboek van strafrecht. 14 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 80 uren, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 40 dagen vervangende hechtenis. Zij beveelt dat van deze werkstraf een gedeelte groot 40 uur niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd: dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining of een andere training welke de reclassering nodig acht. Zij draagt overeenkomstig artikel 14d van het wetboek van strafrecht voormelde reclasseringsinstelling op de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag. Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [slachto[slachtoffer], [adres], toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 755,78 (zegge: zevenhonderdvijfenvijftig euro en achtenzeventig eurocent), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 215,50. Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [slachto[slachtoffer], [adres], te betalen een som geld ten bedrage van € 755,78 (zegge: zevenhonderdvijfenvijftig euro en achtenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen. Zij heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Scheffers, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Fleskens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 januari 2007.