Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7188

Datum uitspraak2006-12-13
Datum gepubliceerd2007-02-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/2352
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 6 Besluit 1/80 / vermelding naam werkgever De rechtbank is van oordeel dat de vermelding van de naam van de werkgever van eiser in de beperking verbonden aan eisers verblijfsvergunning en op eisers verblijfsdocument, zich niet verdraagt met artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80. De strekking van deze bepaling is naar het oordeel van de rechtbank om vreemdelingen van Turkse nationaliteit na vier jaar legale arbeid, voor wat betreft de vrijheid van bewegen op de arbeidsmarkt, met Nederlanders gelijk te stellen. In dit verband overweegt de rechtbank dat de stelling van eiser aannemelijk is dat de vermelding van de naam van zijn huidige werkgever in het besluit inzake de verlenging van zijn verblijfsvergunning en op zijn verblijfsdocument tot het misverstand kan leiden dat zijn verblijfsvergunning slechts geldig zou zijn voor het verrichten van arbeid in loondienst bij die werkgever. Dat de vermelding een belemmering kan opleveren bij deelname aan de arbeidsmarkt, acht de rechtbank een reële mogelijkheid. De vermelding van de naam van de huidige werkgever van eiser volgt uit het beleid zoals neergelegd in de paragrafen B11/3.3.3 en 3.3.4 van de Vc 2000. Naar het oordeel van de rechtbank dient aan dit beleid in het onderhavige geval geen toepassing te worden gegeven wegens strijd met voormeld artikel van het Besluit 1/80. Reeds gelet hierop is het beroep gegrond. Het beroep is ook om andere redenen gegrond verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer, enkelvoudig Nevenzittingsplaats Rotterdam Reg.nr.: AWB 06/2352 V-nummer: 151.000.8144 Inzake: [eiser], eiser, gemachtigde mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. M.R. Verdoner. I Procesverloop 1 Eiser, geboren op [gebortedatum] 1966, bezit de Turkse nationaliteit. Hij is op 18 september 1996 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf met als doel ‘verblijf als godsdienstleraar’. De geldigheidsduur van eisers vergunning tot verblijf is sedertdien verlengd. Laatstelijk is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) onder een beperking verband houdende met ‘verblijf als godsdienstleraar ten behoeve van S.C.C. [naam centrum]’ geldig tot 19 juni 2004. Op 15 april 2004 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij besluit van 19 mei 2005 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd. Verweerder heeft aangegeven dat de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als godsdienstleraar ten behoeve van S.C.C. [naam centrum]’, TWV vereist, andere arbeid niet toegestaan, wordt verlengd van 19 juni 2004 tot 11 juni 2005. Eiser heeft tegen dit besluit op 14 juni 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 december 2005, verzonden op 12 december 2005, heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen de geldigheidsduur waarmee de verblijfsvergunning is verlengd en de in het primaire besluit verleende verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ingetrokken. Verweerder heeft aangegeven dat de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als godsdienstleraar ten behoeve van S.C.C. [naam centrum]’, TWV vereist, andere arbeid niet toegestaan, wordt verlengd van 19 juni 2004 tot 27 oktober 2006. 2 Op 9 januari 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 27 februari 2006, 23 mei 2006 en 15 juni 2006 heeft eiser gronden van beroep ingediend. 3 Bij besluit van 13 november 2006 heeft verweerder het besluit van 8 december 2005 gewijzigd. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en de in het primaire besluit verleende verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ingetrokken. Verweerder heeft aangegeven dat de geldigheidsduur van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als godsdienstleraar ten behoeve van S.C.C. [naam centrum]’ wordt verlengd van 19 juni 2004 tot 19 juni 2007, waarbij de beperking wordt gewijzigd en aangevuld in ‘arbeid in loondienst bij S.C.C. [naam centrum] o.g.v. Turks Ass. Verdrag’, en dat de arbeidsmarktaantekening wordt gewijzigd in: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 13 november 2006. 4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 november 2006. Ter zitting is verschenen eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. II Overwegingen 1 Bij de Overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap (hierna: de Gemeenschap) en Turkije (hierna: de Associatieovereenkomst), is een Associatieraad ingesteld. Deze overeenkomst is op 12 september 1963 door de lidstaten van de Gemeenschap en de Gemeenschap enerzijds en Turkije anderzijds ondertekend en namens de Gemeenschap bij besluit 64/732/EEG van de Raad van de Gemeenschap van 23 december 1963 (PB 1964, 217) gesloten, goedgekeurd en bekrachtigd. De Associatieraad heeft op 19 september 1980 Associatiebesluit 1/80 (hierna: Besluit 1/80) genomen. 1.1 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80, voor zover thans van belang, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort, na vier jaar legale arbeid in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze. 1.2 In hoofdstuk B11/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) is het beleid ten aanzien van de Associatieovereenkomst en Besluit 1/80 neergelegd. In paragraaf B11/3.3.3 wordt aangegeven dat, voor zover de aan de vergunning verbonden beperking nog niet luidde: ‘arbeid in loondienst’, de beperking (de vergunning) alsnog in die zin wordt gewijzigd, met als aanvulling: ‘bij…(naam werkgever) o.g.v. Turks Ass. Verdrag.’ Een reeds aan de vergunning verbonden beperking ‘verrichten van arbeid in loondienst’ wordt bij verlenging gehandhaafd en voorzien van dezelfde aanvulling. In paragraaf B11/3.3.4 wordt onder meer vermeld dat na drie jaar legale arbeid onder meer de algemene regel geldt dat de Turkse werknemer vrije toegang heeft tot de arbeidsmarkt. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. 2.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser rechten ontleent aan artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80. Gelet op het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B11/3 van de Vc 2000 heeft verweerder de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning gewijzigd en aangevuld in ‘arbeid in loondienst bij S.C.C. [naam centrum] o.g.v. Turks Ass. Verdrag’, en de arbeidsmarktaantekening gewijzigd in ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verlengd van 19 juni 2004 tot 19 juni 2007. 2.2. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat eiser vrije toegang heeft tot de arbeidsmarkt. Hetgeen vermeld staat op het verblijfsdocument doet hier niet aan af want is slechts declaratoir van aard. De omstandigheid dat eiser vrije toegang heeft tot de arbeidsmarkt staat er overigens niet aan in de weg dat verweerder controle wil houden op arbeid. Dit is volgens verweerder van belang voor de vaststelling of iemand over voldoende middelen van bestaan beschikt. Bij een verandering van werkgever moet een nieuw pasje worden aangevraagd. Op dat moment kan worden gecontroleerd of door het werk bij de nieuwe werkgever nog steeds aan het middelenvereiste wordt voldaan. In de Associatieovereenkomst en het Besluit 1/80 staat niet dat geen eisen mogen worden gesteld ten aanzien van de middelen waarover men dient te beschikken. De kans dat eiser door hetgeen vermeld staat op zijn verblijfsdocument niet in dienst zal worden genomen door een andere werkgever dan S.C.C. [naam centrum], is voor verweerder geen reden om het beleid ten aanzien van het verstrekken van een verblijfsdocument aan te passen. Tevens heeft verweerder erop gewezen dat er om verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verzocht en dat de aanvraag niet ziet op verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Er is voor gekozen om eisers verblijfsvergunning te verlengen tot 19 juni 2007. Hieraan doet volgens verweerder niet af dat eiser in het bezit is van een paspoort dat geldig is tot 2010. Voorts heeft verweerder erkend dat in het wijzigingsbesluit geen standpunt is ingenomen ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarprocedure. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden en dat hierover alsnog zal worden beslist. 3.1 Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Hij voert daartoe aan dat de nieuwe beperking verbonden aan zijn verblijfsvergunning en zoals door verweerder vastgesteld, te beperkt is omdat de naam van zijn huidige werkgever, S.C.C. [naamcentrum], nog wordt vermeld. Teneinde ieder misverstand te vermijden dat de verblijfsvergunning slechts geldig zou zijn voor het verrichten van arbeid in loondienst bij die werkgever, dient de vermelding van de naam te worden weggelaten. Volgens eiser moet de beperking luiden ‘arbeid in loondienst op grond van het Associatieverdrag EEG-Turkije’. Tevens heeft eiser aangevoerd dat hij in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om een vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar. Dit verzoek is weliswaar gemotiveerd afgewezen in de beslissing op bezwaar van 8 december 2005 maar door het wijzigingsbesluit staat thans vast dat het primaire besluit onrechtmatig was zodat op het verzoek in positieve zin had moeten worden beslist, hetgeen verweerder heeft miskend. Voorts is aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in bezwaar. 3.2 Ter zitting is voorts - voor zover van belang - aangevoerd dat op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80, bij vier jaar legale arbeid, vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst bestaat. Daarmee verdraagt zich niet de vermelding van de naam van de werkgever op eisers verblijfsvergunning. Volgens eiser is deze vermelding niet noodzakelijk om te kunnen controleren of aan het middelenvereiste wordt voldaan. In dit verband wijst eiser erop dat het overgrote deel van de vreemdelingen die een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging of gezinsvorming heeft, daarbij de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’ krijgt, terwijl ook daarbij het middelenvereiste wordt gesteld. Bij verzoeken om verlenging van dergelijke verblijfsvergunningen wordt ook getoetst of aan het middelenvereiste wordt voldaan. Gelet op de Europese jurisprudentie is van belang de effectiviteit en de proportionaliteit van het vermelden van de naam van de werkgever op de verblijfsvergunning. Daarnaast is gesteld dat niet duidelijk is waarom de einddatum van de verblijfsvergunning is vastgesteld op 19 juni 2007. In dit verband merkt eiser op dat hij zich in bezwaar op het standpunt heeft gesteld dat de verblijfsvergunning moet worden verleend met een geldigheidsduur tot 16 april 2010, aangezien eisers paspoort geldig is tot 16 mei 2010. Deze stelling in bezwaar is niet gemotiveerd weerlegd. Eiser wil niet dat hij ieder jaar opnieuw om verlenging van zijn verblijfsvergunning moet vragen onder meer omdat bij een nieuwe aanvraag leges moeten worden betaald. Volgens eiser staat dit ook op gespannen voet met het vrij kunnen bewegen op de arbeidsmarkt. 4. De rechtbank overweegt het volgende. 4.1 De rechtbank stelt vast dat het wijzigingsbesluit van 13 november 2006 niet geheel tegemoet komt aan het door eiser ingestelde beroep. Gelet hierop alsmede gezien het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het op 9 januari 2006 ingediende beroep tegen het besluit van 8 december 2005 mede geacht te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit van 13 november 2006. 4.2 De rechtbank is van oordeel dat de vermelding van de naam van de werkgever van eiser in de beperking verbonden aan eisers verblijfsvergunning en op eisers verblijfsdocument, zich niet verdraagt met artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80 zoals hierboven aangehaald. De strekking van deze bepaling is naar het oordeel van de rechtbank om vreemdelingen van Turkse nationaliteit na vier jaar legale arbeid, voor wat betreft de vrijheid van bewegen op de arbeidsmarkt, met Nederlanders gelijk te stellen. In dit verband overweegt de rechtbank dat de stelling van eiser aannemelijk is dat de vermelding van de naam van zijn huidige werkgever in het besluit inzake de verlenging van zijn verblijfsvergunning en op zijn verblijfsdocument tot het misverstand kan leiden dat zijn verblijfsvergunning slechts geldig zou zijn voor het verrichten van arbeid in loondienst bij die werkgever. Dat de vermelding een belemmering kan opleveren bij deelname aan de arbeidsmarkt, acht de rechtbank een reële mogelijkheid, ondanks het feit dat verweerder aan de vermelding slechts declaratoire betekenis toekent. De stelling dat de vermelding van de werkgever ertoe leidt dat bij een verandering van werkgever een nieuw verblijfsdocument moet worden aangevraagd bij welke gelegenheid gecontroleerd kan worden of nog steeds aan het middelenvereiste wordt voldaan, neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de vermelding strijd oplevert met voormeld artikel van het Besluit 1/80. Tevens acht de rechtbank relevant dat de controle op het al dan niet voldoen aan het middelenvereiste ook kan worden gerealiseerd zonder de vermelding van de naam van de werkgever in de beperking verbonden aan de verblijfsvergunning en op het verblijfsdocument, zoals gebruikelijk is bij vreemdelingen voor wier tewerkstelling geen tewerkstellingsvergunning is vereist. De stelling dat in de Associatieovereenkomst en het Besluit 1/80 niet staat vermeld dat geen eisen mogen worden gesteld ten aanzien van de middelen waarover men dient te beschikken, doet niet af aan het vorenstaande. Voor zover verweerder stelt dat de vermelding van de naam van de huidige werkgever van eiser volgt uit het beleid zoals neergelegd in de paragrafen B11/3.3.3 en 3.3.4 van de Vc 2000 dient aan dit beleid naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen toepassing te worden gegeven wegens strijd met voormeld artikel van het Besluit 1/80. Reeds gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond en komen het besluit van 8 december 2005 en het wijzigingsbesluit van 13 november 2006 voor vernietiging in aanmerking. 4.3 De geldigheidsduur van eisers verblijfsvergunning is verlengd tot 19 juni 2007. Uit het besluit van 8 december 2005 noch uit het wijzigingsbesluit van 13 november 2006 blijkt waarom verweerder heeft gekozen voor de datum 19 juni 2007. Bij de behandeling ter zitting is hiervoor evenmin een onderbouwing gegeven. Gelet op het aangevoerde in bezwaar is de rechtbank van oordeel dat verweerder had moeten motiveren waarom de einddatum is gesteld op 19 juni 2007. Nu verweerder dit heeft nagelaten, verklaart de rechtbank ook hierom het beroep gegrond. Voormelde besluiten komen gelet op het voorgaande eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. 4.4 Naar aanleiding van de grief van eiser dat hij niet op zijn bezwaarschrift is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 7:2 van de Awb geldt als uitgangspunt dat men op zijn bezwaar wordt gehoord. Van het horen kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb onder meer worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar ingeval uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over deze conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Hetgeen eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht rechtvaardigt niet de conclusie dat reeds aanstonds buiten twijfel is dat het bezwaar ongegrond is. Verweerder heeft er derhalve ten onrechte van afgezien eiser op zijn bezwaar te horen. 4.5 Ten aanzien van hetgeen is aangevoerd omtrent de besluitvorming over de vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase overweegt de rechtbank dat de motivering hieromtrent zoals neergelegd in de beslissing op bezwaar van 8 december 2005 niet langer stand houdt gelet op de inhoud van het wijzigingsbesluit van 13 november 2006. Van de zijde van eiser is erop gewezen dat thans vaststaat dat het primaire besluit onrechtmatig was zodat op het verzoek in positieve zin had moeten worden beslist. Gelet op de bereidheid van verweerder om de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten alsnog te vergoeden, concludeert de rechtbank dat ook verweerder de opvatting is toegedaan dat het primaire besluit herroepen moet worden wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank heeft geen grond gezien om hierover anders te denken. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder reeds in het wijzigingsbesluit van 13 november 2006 zijn gewijzigde inzicht met betrekking tot voormelde proceskosten had moeten verwoorden. Aangezien dit is nagelaten en doordat het in de beslissing van 8 december 2005 ingenomen standpunt ten aanzien van de vergoeding van de gemaakte proceskosten in de bezwaarfase geen stand kan houden, komen beide besluiten ook hierom voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet hierin derhalve eveneens aanleiding om het beroep gegrond te verklaren wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb 4.6 Om voormelde redenen verklaart de rechtbank het beroep gegrond en komen de besluiten van 8 december 2005 en 13 november 2006 voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het door eiser ingediende bezwaar met inachtneming van het vorenstaande. 4.7 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). III Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende: 1 verklaart het beroep gegrond; 2 vernietigt de beslissing op bezwaar van 8 december 2005 en het wijzigingsbesluit van 13 november 2006; 3 bepaalt dat verweerder binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; 4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden; 5 gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- vergoedt. Aldus gedaan door mr. A. van ’t Laar, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006, in tegenwoordigheid van R.A.M. van der Heijde, griffier. De griffier: De rechter: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen. afschrift verzonden op: