Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7208

Datum uitspraak2007-01-02
Datum gepubliceerd2007-01-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/2201
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank vernietigt beschikkingen aansprakelijkstelling nu ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslagen eerder aan belanghebbende zijn uitgereikt - afgezien van het antwoord op de vraag of deze uitreiking in overeenstemming is met artikel 8 van de IW - dan de beschikkingen aansprakelijkstelling. In het onderhavige geval kan derhalve niet worden gezegd dat aansprakelijkstelling niet heeft plaatsgevonden vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/2201 Uitspraakdatum: 2 januari 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en ontvanger. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikkingen van 26 januari 2004 aansprakelijk gesteld voor omzetbelastingschulden van [BV1] en [BV2] (hierna: de belastingschuldigen) tot bedragen van respectievelijk € 2.403.424 en € 3.706.411. 1.2. De ontvanger heeft bij de uitspraken op bezwaar van 10 mei 2005 de beschikkingen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 20 juni 2005, ontvangen bij de rechtbank eveneens op 20 juni 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft belanghebbende € 37 griffierecht voldaan. 1.3. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de ontvanger. 1.5.1. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de ontvanger. 1.5.2. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 30 juni 2006 aan partijen is gezonden. 1.6. De rechtbank heeft de ontvanger ter zitting in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken onder hem berustende informatie aan de rechtbank te doen toekomen. De in dit kader met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. 1.7. De ontvanger heeft vóór het nadere onderzoek ter zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende. 1.8. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2006 te Breda.. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de ontvanger. 1.9. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de ontvanger. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 1.10. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Belanghebbende is vanaf 27 februari 1996 bestuurder van [BV3]. Van 2 april 2001 tot 2 oktober 2002 was [BV3] bestuurder van [BV4] welke vennootschap bestuurder van [BV2] was over de periode 16 april 2001 tot en met 2 december 2001. Van 11 juni 1999 tot en met 16 april 2001 was belanghebbende bestuurder van [BV2] Vanaf 19 oktober 2001 is [BV3] bestuurder en aandeelhouder van [BV5]., welke vennootschap bestuurder en aandeelhouder van [BV1] was over de periode 11 oktober 1995 tot en met 22 februari 2002. 2.2. Belanghebbende is op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bij beschikking aansprakelijk gesteld voor een tweetal naheffingsaanslagen omzetbelasting, te weten, de naheffingsaanslag ten name van [BV1] over het tijdvak 5 november 2001 tot en met 28 januari 2002 en de naheffingsaanslag ten name van [BV2] over het tijdvak 13 november 2000 tot en met 31 oktober 2001. Het bedrag van de aansprakelijkstelling bedraagt respectievelijk € 2.403.424 en € 3.706.411. 2.3. De onderhavige beschikkingen zijn op 26 januari 2004 door een deurwaarder van de Belastingdienst aan belanghebbende uitgereikt. Belanghebbende bevond zich op het moment van uitreiking in de penitentiaire inrichting [straat] te [woonplaats]. 2.4. De naheffingsaanslagen omzetbelasting genoemd in 2.2, zijn op 26 januari 2004 eveneens door de onder 2.3 genoemde deurwaarder aan belanghebbende uitgereikt. In een bijlage bij de brief van de ontvanger aan de deurwaarder van 22 januari 2004 betreffende een opsomming van door de deurwaarder aan belanghebbende uit te reiken stukken worden de beschikkingen genoemd voor de naheffingsaanslagen. 2.5. De naheffingsaanslagen waren dadelijk en ineens invorderbaar. 3. Geschil 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval is voldaan aan het in artikel 49, eerste lid, van de IW neergelegde vereiste dat aansprakelijkstelling niet plaats vindt vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de ontvanger bevestigend. Indien de voorgaande vraag bevestigend moet worden beantwoord, is voorts in geschil of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen ter zitting hieraan hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces verbaal van de zitting. Ter nadere zitting hebben partijen aan hun standpunten nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende: Waar in mijn pleitnota staat “[mr. X] was gemachtigd" is bedoeld “[mr X] is niet gemachtigd”. De ontvanger: Het mogelijke verhaal van de schulden op [Y] staat de aansprakelijkstelling van belanghebbende niet in de weg. Pas als de aansprakelijkstelling van belanghebbende is komen vast te staan, kan ik overgaan tot verhaal. Indien het mogelijk is de schulden te verhalen op [Y] dan staat dat in zoverre een verhaal op belanghebbende in de weg. Er zijn aanslagen omzetbelasting aan [Y] opgelegd. Het valt niet te achterhalen in welke volgorde de beschikkingen aansprakelijkstelling en de naheffingsaanslagen aan belanghebbende zijn uitgereikt. Ik ga er van uit dat de deurwaarder een logische volgorde heeft aangehouden, zoals ik ook in mijn brief met dagtekening 4 oktober 2006 heb opgemerkt. Dat is niet meer te verifiëren bij de betreffende deurwaarder. Het is mijns inziens geen vereiste dat de beschikking aansprakelijkstelling als aangetekend stuk bekend wordt gemaakt. Het aangetekend toezenden zoals genoemd in artikel 49, tweede lid van de IW is een controle middel dat de beschikking de persoon van de aansprakelijk gesteld heeft bereikt. De beschikking kan ook bekend worden gemaakt door uitreiking aan de persoon van de aansprakelijk gestelde zoals in het onderhavige geval is geschiedt. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikkingen. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de IW geldt dat aansprakelijkstelling geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking door de ontvanger en dat aansprakelijkstelling niet plaatsvindt vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. Hoofdstuk VI, afdeling 2, artikel 49, paragraaf 2, van de Leidraad Invordering luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt: “1.De belastingschuldige is in gebreke wanneer de betaling van zijn belastingschuld niet heeft plaatsgevonden binnen de voor de belastingaanslag geldende betalingstermijn. Het is echter op grond van artikel 10 van de wet ook mogelijk dat in een aantal situaties de belastingaanslag terstond invorderbaar is. Dan zal ook aansprakelijkstelling eerder kunnen plaatsvinden. (…)” 4.2. In het onderhavige geval heeft de aansprakelijkstelling plaatsgevonden op dezelfde dag als de uitreiking van de naheffingsaanslagen. De ontvanger heeft in zijn brief met dagtekening 4 oktober 2006 verklaard dat ten aanzien van de beschikkingen aansprakelijkstelling en de naheffingsaanslagen niet te achterhalen valt in welke volgorde deze aan belanghebbende zijn uitgereikt, hetgeen hij ter nadere zitting heeft bevestigd. Dit laat de mogelijkheid open dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de eis van artikel 49, eerste lid, van de IW, te weten dat de belastingschuldigen in gebreke dienden te zijn alvorens belanghebbende aansprakelijk had kunnen worden gesteld. 4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verweerder, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslagen eerder aan belanghebbende zijn uitgereikt - afgezien van het antwoord op de vraag of de uitreiking van de naheffingsaanslagen aan de persoon van belanghebbende in overeenstemming is met artikel 8 van de IW - dan de beschikkingen aansprakelijkstelling. De enkele stelling van de ontvanger dat hij er van uitgaat dat de deurwaarder bij de uitreiking van de stukken een logische volgorde heeft aangehouden, is hiertoe onvoldoende en wordt ook niet ondersteund door de overgelegde stukken. De inhoud van de onder 2.4 genoemde bijlage wijst eerder op het tegendeel. 4.4. Gelet op al het vorenoverwogene kan niet worden gezegd dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 49, eerste lid, van de IW. De omstandigheid dat de naheffingsaanslagen dadelijk en ineens invorderbaar zijn doet hier niet aan af. Het gelijk met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag is aan de zijde van belanghebbende. Nu het beroep reeds om die reden gegrond is, gaat de rechtbank voorbij aan de grieven die belanghebbende overigens heeft aangevoerd. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5). 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraken op bezwaar; - vernietigt de beschikkingen; - veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.207,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen; - gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 2 januari 2007 door mr. W Brouwer, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.