Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7268

Datum uitspraak2007-01-19
Datum gepubliceerd2007-01-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6796 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Geschiktheid eigen werk. Status van arbeidsgehandicapte in de zin van wet REA heeft geen zelfstandige betekenis voor WAO-schatting.


Uitspraak

04/6796 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 oktober 2004, 04/146 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat te Rijswijk, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2006 waar appellant, zoals aangekondigd, niet is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout. II. OVERWEGINGEN Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. Bij besluit van 16 december 2002 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, aangezien appellant op 14 januari 2003, nadat hij gedurende 52 weken arbeidsongeschikt was geweest, een verlies aan verdiencapaciteit had van minder dan 15%. Na daartegen door appellant gemaakt bezwaar heeft het Uwv die beslissing bij besluit van 3 december 2003 gehandhaafd. De rechtbank heeft het daartegen door appellant ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep ten eerste gesteld dat het Uwv bij de bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid ten onrechte heeft overwogen dat hij in staat was zijn functie van magazijn/algemeen medewerker bij Ven Groothandelscentrum BV te vervullen. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat hij, na een operatie aan zijn voet in augustus 2001, zijn functie niet meer volledig heeft kunnen vervullen en aangepast werk heeft verricht. Ten tweede heeft hij gesteld dat het standpunt van het Uwv, dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is te achten per einde wachttijd, zich niet verdraagt met de kort daarvoor door het Uwv genomen beslissing om hem wel als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) aan te merken. De Raad overweegt het volgende. De Raad is in de eerste plaats met de rechtbank van oordeel dat appellant niet kan worden gevolgd in diens eigen opvatting dat zijn benutbare functionele mogelijkheden, zoals deze zijn vastgesteld door de verzekeringsarts, zijn overschat. De Raad is van oordeel dat daartoe geen aanwijzingen bestaan. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bevindingen van de verzekeringsarts zijn bevestigd in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. Deze heeft nadere informatie ingewonnen bij de behandelende sector (de internist en de uroloog) en heeft appellant, zoals was afgesproken tijdens de hoorzitting, in de gelegenheid gesteld ook van zijn kant nog nadere informatie over te leggen. Door of namens appellant zijn nadien geen nadere medische gegevens overgelegd. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts vervolgens op grond van de beschikbare gegevens tot de conclusie heeft kunnen komen dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. Er aldus van uitgaande dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is te achten, staat voor de Raad voorts genoegzaam vast dat appellant terecht in staat is geacht de eigen werkzaamheden te verrichten. Op basis van de door appellant verstrekte informatie over de inhoud van zijn functie heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv, met inachtneming van hetgeen in het rapport van de verzekeringsarts is vermeld over de functionele mogelijkheden van appellant, terecht geconcludeerd dat deze functie op genoemde datum in volle omvang geschikt was voor appellant. De Raad is voorts van oordeel dat het Uwv terecht de onderhavige weigering van uitkering aan appellant heeft kunnen baseren op deze geschiktheid voor het eigen werk. De stelling van appellant - zoals de Raad deze naar zijn kennelijke strekking begrijpt - dat zulks niet mocht omdat het eigen werk niet meer voor hem beschikbaar was en soortgelijk werk bij een andere werkgever niet zo maar voorhanden was omdat hij bij zijn werkgever - inmiddels - aangepast werk verrichtte, dient bij gebreke aan enige onderbouwing aan de hand van concrete feiten en gegevens en gelet voorts op appellants eigen beschrijving van zijn eigen werk, te worden verworpen. Ten slotte verwerpt de Raad in navolging van de rechtbank ook de grief van appellant dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met de beslissing van het Uwv om appellant - tevens op de datum van 14 januari 2003 - als arbeidsgehandicapte aan te merken in de zin van de Wet REA. Aan de status van arbeidsgehandicapte kan namelijk geen zelfstandige betekenis worden toegekend bij de beoordeling of er arbeidsongeschiktheid bestaat in de zin van de WAO. De reden hiervoor is dat het begrip arbeidsgehandicapt in de Wet REA ruimer is dan het begrip arbeidsongeschikt in de WAO, zulks mede omdat in de WAO met de arbeidsmarktkansen van de betrokkene in beginsel geen rekening wordt gehouden. Het voorgaande houdt in dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) W.R. de Vries.