Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7278

Datum uitspraak2007-01-10
Datum gepubliceerd2007-01-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers337186
Statusgepubliceerd


Indicatie

huwelijksvermogensrecht, kracht van gewijsde echtscheidingsbeschikking art. 236 Rv


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 337186 / HA ZA 06-664 Vonnis van 10 januari 2007 in de zaak van A, wonende te Amsterdam, eiser, procureur mr. C.A. Madern, tegen B, wonende te Amsterdam, gedaagde, procureur mr. N. Türkkol. Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 9 februari 2006, met bewijsstukken; - de conclusie van antwoord, met bewijsstukken; - het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 3 mei 2006, waarbij een comparitie van partijen is bepaald; - het proces-verbaal van comparitie van 29 november 2006, en de daarin vermelde stukken. Ten slotte is vonnis bepaald. De feiten Op 24 augustus 2000 zijn de man en de vrouw te Yildizeli (Turkije) in het huwelijk getreden. Op 5 juni en 18 juni 2002 heeft de vrouw van de spaarrekening met rekeningnummer 1018.381.422 een bedrag opgenomen van EUR 8.230,- in totaal. In de periode juni tot en met augustus 2002 heeft de vrouw van de bankrekening met rekeningnummer 33.44.44.039 een bedrag van EUR 1.011,31 opgenomen. Deze opnames zijn deels in Turkije verricht, en deels in Nederland. Bij beschikking van 27 augustus 2003 van de rechtbank Amsterdam is het huwelijk tussen de man en de vrouw ontbonden. Voor zover hier van belang luidt deze beschikking als volgt: “In het geval er geen gemeenschap van goederen is heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen in betaling van het hem toekomende deel van de gezamenlijk spaargelden. Nu echter de vrouw deze stelling heeft betwist en de man informatie noch enig bewijs van zijn stelling heeft geleverd en evenmin bewijs heeft aangeboden, zal dit verzoek eveneens worden afgewezen. (...) BESLISSING: (...) – wijst af het meer of anders verzochte.” De vordering De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw zal veroordelen: I. tot betaling aan de man van het bedrag van EUR 8.230,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 8.000,- vanaf 5 juni 2002 tot 18 juni 2002 en over EUR 8.230,- vanaf 18 juni 2002 tot aan de dag der voldoening, althans over EUR 8.230 ,- vanaf de datum van de dagvaarding tot aan die der voldoening; II. tot betaling aan de man van het bedrag van EUR 1.011,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der voldoening; III. tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten conform rapport Voorwerk II, te weten EUR 998,- exclusief BTW; IV. in de kosten van het geding. De man legt aan zijn vorderingen de volgende stellingen ten grondslag. Zoals bij beschikking van 27 augustus 2003 is vastgesteld bestaat tussen partijen geen gemeenschap van goederen. De beschikking heeft kracht van gewijsde. Op naam van de man staan een rekening-courant met rekeningnummer 3344.44.039 en een spaarrekening met rekeningnummer 1018.381.422. De man stelt met betrekking tot het door hem gevorderde bedrag van EUR 8.230,-, welk bedrag tot 5 juni 2002 op zijn spaarrekening stond, dat hij degene is die het volledige bedrag heeft gespaard en dat de vrouw dit bedrag zonder toestemming van de man heeft opgenomen en voor zichzelf heeft behouden. Het spaarsaldo heeft niet gediend ter voldoening van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Ten aanzien van het gevorderde bedrag van EUR 1.011,31 stelt de man dat dit bedrag is samengesteld uit meerdere opnames die de vrouw in de periode van juni tot en met augustus 2002 heeft verricht, deels tijdens haar vakantie in Turkije. De opnames zien niet op betaling van kosten van de gemeenschappelijke huishouding, maar op parfum, schoenen en dergelijke. De opnames zijn verricht met pasnummer 002, de pas van de vrouw. Het was evenwel niet gebruikelijk dat de vrouw geld opnam van de rekening van de man. De bankrekening met rekeningnummer 3344.44.039 stond op naam van de man en hierop werd zijn salaris gestort. In de zomerperiode van 2002 is de relatie tussen partijen gestrand, aldus de man. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten stelt de man dat tussen partijen veelvuldig is gecorrespondeerd omtrent de vergoeding van (de rechtbank begrijpt dit aldus dat wordt bedoeld: aanspraken op) de goederen, met name de gelden op de bankrekeningen van partijen. Daarnaast hebben de raadslieden van de man en de man zelf zich zeer veel moeite moeten getroosten om de benodigde rekeninginformatie uit de archieven van de Rabobank te verkrijgen. Tot slot is de vrouw in de gelegenheid gesteld de kwestie in der minne af te doen. Het verweer Primair stelt de vrouw zich op het standpunt dat de vorderingen van de man niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De rechtbank heeft bij beschikking van 27 augustus 2003 expliciet een beslissing genomen op de vorderingen van de man waarbij zij verwijst naar hetgeen hiervoor onder 2.3 staat weergegeven. Tegen deze beslissing is de man niet in beroep gegaan, waardoor deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en tussen partijen gezag van gewijsde heeft. De vrouw beroept zich in dit verband op artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv). Subsidiair betwist de vrouw de vorderingen van de man. Ten aanzien van het door de man gevorderde spaarsaldo betwist de vrouw dat de door haar verrichte opnames onrechtmatig zijn geweest. De spaarrekening stond op naam van beide partijen en volgens de door de vrouw als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde algemene voorwaarden van de bank mocht de vrouw dit bedrag opnemen. Bovendien heeft ook de vrouw aan het saldo van de spaarrekening bijgedragen. Zo is het openingssaldo door de vrouw voldaan, hetgeen blijkt uit een storting van EUR 2.314,28. Voorts is de stelling van de man dat het saldo van de spaarrekening niet diende voor de dagelijkse kosten van het huishouden niet juist. De man kon dit bedrag volgens de vrouw juist sparen omdat van de rekening van de vrouw alle kosten van het huishouden werden voldaan. Ten aanzien van de opnames van de bankrekening van de man die de vrouw in de periode van juni tot en met augustus 2002 heeft verricht, stelt de vrouw zich op het standpunt dat deze opnames met toestemming van de man hebben plaatsgevonden. In de zomer van 2002 waren partijen nog gehuwd en was van een breuk nog geen sprake. Eerst in november 2002 is de relatie van partijen gestrand. De vrouw is in de zomer naar Turkije gegaan ter voorbereiding van de bruiloft. Partijen waren wel gehuwd, maar hadden nog geen bruiloftsfeest gegeven. Alle opnames waren bedoeld voor aankopen voor het feest. Tot slot betwist de vrouw de buitengerechtelijke kosten. Er zijn geen buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht die meer hebben omvat dan een aanmaning of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De beoordeling Allereerst is aan de orde het beroep van de vrouw dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Ter comparitie heeft de raadsvrouw van de man aangevoerd dat het beroep van de vrouw op artikel 236 Rv niet op kan gaan, omdat het hier een beschikking betreft en niet een vonnis. Artikel 236 Rv heeft volgens haar uitsluitend betrekking op vonnissen. Dit standpunt is onjuist. De tussen partijen op tegenspraak gevoerde echtscheidingsprocedure, waarin tevens nevenvorderingen zijn ingesteld, leent zich voor analogische toepassing van artikel 236 Rv, vanwege de aard van de procedure en het geschil. Dit brengt mee dat in de beschikking van 27 augustus 2003 tussen partijen bindend is geoordeeld dat de man geen vordering heeft op de vrouw tot betaling van het hem toekomende deel van de spaargelden. De vordering van de man in het onderhavige geding, die strekt tot betaling van die gelden, kan dan ook niet worden toegewezen. Uit het voorgaande volgt dat de overige geschilpunten tussen partijen geen bespreking meer behoeven. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op: - betaald vast recht 148,00 - in debet gesteld vast recht 148,00 - salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1.200,00 De beslissing De rechtbank wijst de vorderingen af; veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op EUR 1.200,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.728 ten name van MVJ Arrondissement Amsterdam onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer; verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2007.?