
Jurisprudentie
AZ7301
Datum uitspraak2007-01-26
Datum gepubliceerd2007-01-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/7383 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/7383 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. CBBS. Arbeidskundige onderbouwing in beroep.
Uitspraak
04/7383 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 november 2004, 04/261 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2006. Appellant is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. B.R.H. Barendregt.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was als juridisch adviseur voltijds werkzaam bij de SVB toen hij op
21 maart 2000 voor zijn werk uitviel met psychische klachten. Bij besluit van
19 april 2001 is aan hem per 20 maart 2001 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65% toegekend. Bij besluit op bezwaar van 28 juni 2002 is die uitkering per 20 maart 2001 nadergesteld op 65-80%.
Bij besluit van 26 november 2002 is de WAO-uitkering per 28 november 2002 ingetrokken onder overweging dat appellant volledig geschikt is voor zijn eigen werk, bijgevolg geen verlies aan verdiencapaciteit heeft en dus minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit op bezwaar van 30 januari 2004 is die intrekking ongedaan gemaakt, de WAO-uitkering per 28 november 2002 voortgezet naar 65-80% en die uitkering herzien per 31 maart 2004 naar 55-65%.
Bij de aangevallen uitspraak is appellants beroep tegen het besluit op bezwaar van
30 januari 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en voorts bepaald dat het Uwv aan appellant het griffierecht van € 31,-- vergoedt.
Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Terecht heeft het Uwv in het kader van de thans aanhangige procedure bij de beoordeling van appellants arbeidsongeschiktheid gebruik gemaakt van het Claim Beoordelings- en BorgingsSysteem (CBBS) in plaats van voordien het FunctieInformatieSysteem (FIS).
Daar appellant op instigatie van de bezwaarverzekeringsarts Heijltjes is onderzocht door psychiater Oskam als externe medisch deskundige, is sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Op basis van de bevindingen van Oskam heeft Heijltjes de Functionele MogelijkhedenLijst (FML) aangescherpt. Geen van de functies waarop de schatting met toepassing van het CBBS is gebaseerd, gaat de grenzen van de aldus aangescherpte FML te buiten. Het Uwv is niet uitgegaan van een onjuist maatmaninkomen, aangezien loonsverhogingen per een latere datum dan einde wachttijd door het Uwv terecht niet worden meegenomen.
De rechtbank is evenwel overgegaan tot vernietiging en vervolgens geheel in stand laten van de rechtsgevolgen, omdat, gelet op de zogenoemde CBBS-uitspraken van de Raad van 9 november 2004 alsook de datum waarop het Uwv het besluit op bezwaar van
30 januari 2004 heeft genomen, eerst de door het Uwv in beroep gegeven arbeidskundige onderbouwing voldoende is te achten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv een verkeerd (namelijk ten onrechte niet geïndexeerd) maatmaninkomen heeft gehanteerd, dat het FIS in plaats van het CBBS had dienen te worden gehanteerd hetgeen handhaving van de klasse 65-80% tot gevolg zou hebben gehad en dat zelfs bij toepassing van het CBBS door het laten vallen van een functie, hetgeen tot gevolg had moeten hebben dat ook een andere functie niet meer aan de schatting ten grondslag had mogen worden gelegd, de mate van zijn arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld. Appellant heeft voorts gesteld dat hem ten onrechte een WAO-uitkering is onthouden over de periode van 28 november 2002 tot
1 april (lees: 31 maart) 2004 en dat de rechtbank ten onrechte diverse nabetalingsperikelen buiten beschouwing heeft gelaten onder overweging dat het bestreden besluit daarop niet ziet.
De Raad deelt geheel het oordeel van de rechtbank alsook de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid en betrekt daarbij het volgende.
Anders dan appellant meent is het maatmaninkomen wel degelijk geïndexeerd. Dit blijkt onder meer uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 december 2003.
In zijn uitspraak van 9 november 2004, kenmerk 03/4179 WAO (LJN: AR4719), heeft de Raad het door het Uwv per 1 januari 2002 ingevoerde CBBS in beginsel (omdat dat systeem nog enkele aanpassingen behoeft) rechtens aanvaardbaar geacht; dat geldt ook voor de gevallen waarin voordien met behulp van het FIS de hoogte van de WAO-uitkering was vastgesteld. Terecht heeft het Uwv dan ook in de thans aanhangige procedure gebruik gemaakt van het CBBS in plaats van het ten aanzien van appellant eerder bij einde wachttijd (20 maart 2001) toegepaste FIS.
Het Uwv heeft in de beroepsfase de mede aan de schatting ten grondslag gelegde functie van administratief medewerker verzekerdenadministratie (sbc-code 516080, functienummer 9072-0000-001) laten vallen vanwege het moeten werken met 24 mensen in één kantoorruimte, waardoor onderbrekingen door derden zeer voor de hand liggen. Enig effect op het bepalen van appellants restverdiencapaciteit heeft dat evenwel niet gehad, zoals door de bezwaararbeidsdeskundige Schrijer in diens rapport van
21 september 2004 is aangegeven. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het laten vallen van die ene functie tot gevolg had moeten hebben dat de andere tot dezelfde sbc-code (516080) behorende functie van schadecorrespondent binnendienst (8221-0122-001) niet meer was gehandhaafd. Daarin kan appellant evenwel niet worden gevolgd, omdat uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid dat voor die wel gehandhaafde functie evenzeer geldt dat met 24, althans met meer mensen die tot onderbrekingen aanleiding kunnen geven in één kantoorruimte moet worden gewerkt.
Bij primair besluit van 26 november 2002 is de aan appellant (per 20 maart 2001 naar 65-80%) toegekende WAO-uitkering per 28 november 2002 ingetrokken wegens volledige geschiktheid voor het eigen werk, doch bij besluit op bezwaar van 30 januari 2004 heeft in zoverre herstel daarvan plaatsgevonden dat die uitkering (uit oogpunt van zorgvuldigheid) eerst per 31 maart 2004 is herzien van 65-80% naar 55-65%. Van onthouding van een WAO-uitkering over de periode van 28 november 2002 tot
31 maart 2004, zoals door appellant gesteld, is dus geen sprake.
Feitelijke betalings- en verrekeningsperikelen vallen buiten de omvang van het thans aanhangige geding, zodat - naar de rechtbank terecht heeft overwogen - appellants grieven te dien aanzien thans niet in de beoordeling kunnen worden betrokken.
Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en
I.M.J. Hilhorst - Hagen en N.H.A. Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.

