Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7358

Datum uitspraak2007-01-30
Datum gepubliceerd2007-01-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.400043-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Openlijk geweld; Significante/wezenlijke bijdrage (141 Sr)


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Politierechter te Zwolle Parketnummer: 07.400043-06 Uitspraak: 30 januari 2007 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007 en 16 januari 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Rump, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. L.N. Stempher, heeft ter terechtzitting gevorderd: - dat verdachte terzake het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar. - dat de in beslag genomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer, - dat de vordering van de benadeelde partij NS Reizigers zal worden toegewezen tot het bedrag van € 1.465,23 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van dat slachtoffer. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS Uit de stukken leidt de politierechter –voor zover hier van belang—het volgende af: Verdachte is samen met twee andere mannen naar het spoorwegemplacement te Zwolle ge-gaan. Hij heeft toen een tasje gedragen met daarin spuitbussen. Verdachte heeft het aan-brengen van graffiti gefotografeerd en heeft degenen die de graffiti hebben aangebracht na-dien in zijn auto vervoerd, weg van de plaats delict. De centrale vraag in deze zaak is of hetgeen hiervoor is weergegeven oplevert het leveren van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld. De politierechter stelt daarbij voorop dat het bespuiten van een trein met graffiti geweldpleging tegen die trein ople-vert (zie HR 26-01-1999; NJ 1999, 311). De vereiste wezenlijke bijdrage is bepaald in de jurisprudentie als uitleg van de wetsgeschie-denis van de wetswijziging van art. 141 Sr. bij wet van 25 april 2000, Stb. 173. De memorie van toelichting houdt over het bestanddeel “in vereniging” het volgende in: “Ook degenen die geen geweld gebruiken kunnen schuldig zijn, doordat hun aanwezigheid het plegen van ge-weld door anderen bevordert. In de eerste plaats zijn geweldplegers temidden van een ver-zameling gelijkgezinden moeilijker aan te pakken. In de tweede plaats kan de aanwezigheid van gelijkgezinden een ontremmend effect hebben op de geweldpleger.” En: “De voorgestel-de aanpassing van art. 141 Sr. beoogt te bewerkstelligen dat de verruiming van het mede-plegen ook bij dit artikel doorwerkt. Hij die zich met anderen verenigt, waarbij het resultaat van die vereniging is, dat openlijk geweld wordt gepleegd tegen personen of goederen, dient daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk te zijn. Wie welbewust meegaat naar een plaats waar vanuit een groep openlijk geweld zal worden gepleegd, en zich daarbij als lid van die groep manifesteert, is niet “onschuldig.” Ook vocale, intellectuele en andere bijdragen aan het ver-band dat het openlijke geweld pleegt, tellen mee.” De bedoeling van de wetswijziging is onmiskenbaar geweest naast degene die samen met anderen eigenhandig geweld gebruikt, ook de medepleger die bewust, nauw en volledig sa-menwerkt onder “in vereniging”te brengen. In de Eerste Kamer heeft de minister en viertal gedragingen genoemd (niet limitatief) die als wezenlijke bijdrage kunnen gelden, waaronder het bevorderen van gewelddadige handelingen en het feitelijk mogelijk maken van openlijk geweld. Gelet op de door de politierechter uit de stukken afgeleide feitelijke handelingen van ver-dachte, zoals hiervoor weergegeven, en het feit dat foto- en filmmateriaal van graffiti dikwijls op websites wordt getoond (zo biedt verdachte zelf op www.grafititi shop.nl dvd’s aan) is de politierechter van oordeel dat verdachte het geweld heeft bevorderd en feitelijk mogelijk heeft gemaakt, waardoor hij zonder meer valt aan te merken als degene die een wezenlijke bijdra-ge heeft geleverd aan de geweldpleging tegen de trein. De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 11 februari 2006 in de gemeente Zwolle met anderen op een voor het publiek toegankelijk terrein, het Rangeerterrein van de Nederlandse Spoorwegen, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een treintoestel (voorzien van nummer 950), welk geweld bestond uit bespuiten met verf van dat treintoestel, waarbij een of meerdere van zijn mededaders opzettelijk met één of meerdere spuitbus(sen) verf heeft/hebben gespoten op dat treintoestel Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de politierechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de politierechter de na te noemen beslissing passend. De politierechter is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de politierechter niet aanwezig. De politierechter zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. De politierechter is van oordeel dat enerzijds niet is gebleken dat deze, in de woning van de verdachte in beslag genomen voorwerpen, bij het plegen van het bewezenverklaarde feit zijn gebruikt, terwijl anderzijds aannemelijk is geworden dat de verdachte deze voorwerpen ook in de uitoefening van zijn beroep/bedrijf gebruikt. Bij haar beslissing heeft de politierechter rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij NS Reizigers rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het voegingsformulier benadeelde partij en het strafproces met bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.465,23, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De politierechter zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1.465,23 ten behoeve van het slachtoffer NS Reizigers. BESLISSING Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De politierechter veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte groot 36 dagen niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De politierechter gelast de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan verdachte. De politierechter veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij NS Reizigers, gevestigd te Utrecht, van een bedrag van € 1.465,23 (zegge: éénduizend vierhonderd en vijfenzestig euro en 23 cent), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De politierechter legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.465,23, ten behoeve van het slachtoffer NS Reizigers, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 dagen hechtenis. De politierechter bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, politierechter, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2007.