Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7395

Datum uitspraak2007-01-24
Datum gepubliceerd2007-02-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/1152
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / uitzetting naar Afghanistan / EU-document Ter zitting is gebleken dat verweerder en de gemachtigde van eiser beschikken over tegenstrijdige informatie met betrekking tot de vraag of gedwongen uitzetting van Afghaanse vreemdelingen zoals eiser naar Afghanistan respectievelijk toelating tot Afghanistan mogelijk is op basis van een EU-document. De toezegging dat eiser gedwongen naar Afghanistan kan terugkeren middels een EU-document en de brief van 12 september 2006 dateren van voor de verklaring van de consul gedateerd 29 november 2006 en 1 december 2006 dat gedwongen terugkeer naar Afghanistan op grond van het Memorandum of Understanding niet mogelijk is. Het had derhalve op de weg van verweerder gelegen om met recentere stukken te komen waaruit blijkt dat eiser wel met een EU-document gedwongen naar Afghanistan kan worden uitgezet. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat thans zicht op uitzetting bestaat.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zitting houdende te Dordrecht procedurenummer: AWB 07/1152 uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser, gemachtigde: mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam, tegen de Minister van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mw. I.C.M. van der Veen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 8 januari 2007 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 8 december 2006 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 19 januari 2007 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 1.3. De rechtbank heeft op 19 januari 2007 besloten om het onderzoek te heropenen. Verweerder is de gelegenheid geboden de door de rechtbank gestelde vragen te beantwoorden. Gemachtigde van eiser is de gelegenheid geboden om op de door verweerder overgelegde stukken te reageren. Zowel verweerder als gemachtigde van eiser hebben van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt. 1.4. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaalt dat een nadere zitting achterwege zal blijven. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. Ter zitting is gebleken dat verweerder en de gemachtigde van eiser beschikken over tegenstrijdige informatie met betrekking tot de vraag of gedwongen uitzetting van Afghaanse vreemdelingen zoals eiser naar Afghanistan respectievelijk toelating tot Afghanistan mogelijk is op basis van een EU-document. Verweerder heeft in de reactie naar aanleiding van het heropeningsbesluit aangegeven dat gedwongen terugkeer van Afghaanse vreemdelingen wel mogelijk is gelet op het Memorandum of Understanding van 18 maart 2003, maar dat dit slechts als laatste mogelijkheid wordt onderkend. Daarnaast stelt verweerder dat vanaf 10 oktober 2006 in totaal vijftien personen gedwongen naar Afghanistan zijn teruggekeerd middels een EU-document. Voorts overlegt verweerder een brief d.d. 12 september 2006 van verweerder aan deze rechtbank waarin wordt aangegeven dat gedwongen uitzettingen plaatsvinden door middel van een EU-document. De rechtbank stelt derhalve vast dat verweerder in zijn reactie van 22 januari 2007 geen nieuwe informatie verstrekt en geen antwoord geeft op alle vragen die door de rechtbank in het besluit tot heropening zijn gesteld. De toezegging dat eiser gedwongen naar Afghanistan kan terugkeren middels een EU-document en de brief van 12 september 2006 dateren van voor de verklaring van de consul gedateerd 29 november 2006 en 1 december 2006 dat gedwongen terugkeer naar Afghanistan op grond van het Memorandum of Understanding niet mogelijk is. Het had derhalve op de weg van verweerder gelegen om met recentere stukken te komen waaruit blijkt dat eiser wel met een EU-document gedwongen naar Afghanistan kan worden uitgezet. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat thans zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat voortzetting van de maatregel van bewaring met ingang van heden in strijd is met de Vw 2000. 2.3. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan eiser een schadevergoeding toe te kennen. 2.4. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming; - wijst het verzoek om schadevergoeding af; - veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 24 januari 2007 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.