Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7518

Datum uitspraak2007-01-25
Datum gepubliceerd2007-01-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/510051-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De raadkamer van de Rechtbank Dordrecht wijst een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2 lid 1 onder b van de Wet DNA-onderzoeken bij veroordeelden af omdat het gezien de ingeschatte recidivekans niet zeer onaannemelijk is dat veroordeelde in de toekomst wederom een strafbaar feit zal begaan voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Parketnummer: 11/510051-06 Registratienummer: 06/354 Beschikking van de raadkamer van rechtbank Dordrecht op het bezwaarschrift ex. artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van: [veroordeelde], geboren in 1979, [adres en woonplaats], Thans gedetineerd in PI Noordsingel PIA - Rotterdam, hierna te noemen: veroordeelde. Bijgestaan door mr. J.W.M. Kromme, advocaat te Ridderkerk. De procedure Op bevel van de officier van justitie is van veroordeelde op 30 november 2006 celmateriaal afgenomen teneinde zijn DNA-profiel te bepalen en te verwerken. Op 11 december 2006 heeft veroordeelde hiertegen een bezwaarschrift ingediend. De raadkamer heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft het bezwaarschrift op 10 januari 2007 in het openbaar behandeld, ter gelegenheid waarvan de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie zijn gehoord. Beoordeling van het bezwaarschrift Bevoegdheid De raadkamer van deze rechtbank is bevoegd om kennis te nemen van het bezwaarschrift nu deze rechtbank het vonnis in eerste aanleg heeft gewezen. Ontvankelijkheid De raadsman van veroordeelde merkt op dat met het oog op de termijn van 14 dagen het celmateriaal niet op de afgesproken 21 november 2006, maar op 30 november 2006 is afgenomen. De raadkamer stelt vast dat op grond van artikel 7 lid 1 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden veroordeelde een bezwaar kan indienen binnen veertien dagen na de dag waarop het celmateriaal is afgenomen. Nu het bezwaar binnen de in artikel 7 lid 1 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bedoelde termijn van 14 dagen is ingediend is veroordeelde in zijn bezwaarschrift dan ook ontvankelijk. Verdere beoordeling van het bezwaar Veroordeelde is door de meervoudige kamer van deze rechtbank op 11 mei 2006 - ter zake van poging diefstal door twee of meer personen - veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is voldaan, aangezien artikel 311, eerste lid onder 4 van het Wetboek van Strafrecht onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67, eerste lid onder a van het Wetboek van Strafvordering valt. Het bevel van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 2, eerste lid van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bevel van de officier van justitie voldoet aan de daaraan te stellen eisen en is derhalve rechtmatig. De raadsman van veroordeelde voert aan dat de uitzondering van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van toepassing is, omdat veroordeelde een first offender is en hij op geen enkele wijze degene die de diefstal uiteindelijk heeft gepleegd, geïnstrueerd heeft zo nodig geweld toe te passen. Veroordeelde merkt ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- nog op: "Ik zal nooit aanwezig zijn op een plaats delict. Jullie zullen dus nooit celmateriaal van mij vinden. Ik vind dan ook dat het complete onzin is om mijn DNA-profiel te bepalen en te verwerken". De raadkamer is van oordeel dat de in artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden gegeven uitzondering waarbij een bevel achterwege dient te blijven, in deze zaak zich niet voordoet. De raadkamer stelt voorop dat onderhavige uitzonderingsgrond blijkens de wetsgeschiedenis slechts van toepassing is, wanneer het zeer onaannemelijk is dat veroordeelde in de toekomst ooit een misdrijf zal plegen voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn. Veroordeelde is weliswaar een first offender, maar in het vonnis van de meervoudige kamer is in de beoordeling meegenomen dat Reclassering Nederland de kans op recidive hoog acht in verband met de financiële situatie van veroordeelde. Het is met het oog hierop dus niet zeer onaannemelijk dat veroordeelde ooit een misdrijf zal plegen voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn. Gezien het hiervoor overwogene zal de raadkamer het bezwaarschrift ongegrond verklaren. BESLISSING: De raadkamer: verklaart het bezwaarschrift ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door: mr. K.H.J. Puite, voorzitter, mr. drs. F.J.P. Lock, rechter, mr. dr. C.J. van der Wilt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K. van de Kamp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2007.