Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7599

Datum uitspraak2007-01-26
Datum gepubliceerd2007-02-01
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers143431 / FA RK 06-2057
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Invoeringswet Wwb. Artikel 13 jo 6 EVRM. Ontvankelijkheid verhaalsplichtige bij wijziging verhaalsbeschikking.


Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht Zaaknummer: 143431 / FA RK 06-2057 Uitspraak: 26 januari 2007 Beschikking betreffende bijstandsverhaal onderhoudsplicht in de zaak van [Verzoeker], wonende te [plaatsnaam], procureur mr. M.M.J.P. Michiels, tegen [Verweerder], zetelende te [plaatsnaam], gemachtigde mr. [naam gemachtigde], partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de gemeente. De procedure De rechtbank heeft kennis genomen van: -het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 15 mei 2006; -het verweerschrift van de gemeente; -de correspondentie, waaronder met name: -een brief (met bijlagen) van mr. Michiels, gedateerd 14 juni 2006; -een brief (met bijlagen) van mr. Michiels, gedateerd 6 september 2006; -een brief (met bijlagen) van mr. Michiels, gedateerd 12 september 2006. De mondelinge behandeling van de zaak stond gepland op 29 september 2006. Om hierna te vermelden redenen heeft de rechtbank de zaak ambtshalve aangehouden. De zaak is behandeld ter zitting van 20 december 2006. De man is verschenen, bijgestaan door mr. W. Kolmans. Namens de gemeente zijn [gemachtigde 1 ] en [gemachtigde 2 ] verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De man verzoekt, op de in het verzoekschrift aangevoerde gronden, de beschikking van deze rechtbank van 24 november 1998 te wijzigen en het te verhalen bedrag met ingang van 20 september 1997 nader vast te stellen op nihil. De gemeente heeft hiertegen op de in het verweerschrift aangevoerde gronden verweer gevoerd. De beoordeling De man is op 22 november 1991 gehuwd met mevrouw [naam], welk huwelijk op 17 oktober 1997 is ontbonden door inschrijving van de beschikking van deze rechtbank van 15 augustus 1997 in de registers van de burgerlijke stand. Uit voornoemd huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren: -[naam minderjarige ], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]; -[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 15 augustus 1997 is een door de man te betalen kinderalimentatie opgelegd van ƒ 250,00 (€ 113,45) per maand per kind. Na de echtscheiding heeft [de ex-echtgenote] een aanvraag voor een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet (hierna: Abw) ingediend bij de gemeente. Vanaf 1 mei 1997 wordt aan [de ex-echtgenote] een uitkering op grond van de Abw toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder, welke uitkering mede strekt ten behoeve van de minderjarige kinderen van partijen. Door de gemeente is een verhaalsprocedure opgestart bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Bij beschikking van deze rechtbank van 24 november 1998 is vastgesteld dat de gemeente een bedrag van ƒ 1.461,31 (€ 663,11) per maand mag verhalen op de man. Verhaal van kosten van bijstand heeft plaatsgevonden tot 22 november 2002. Vanaf deze datum achtte de gemeente niet langer een verhaalsgrond aanwezig. De openstaande verhaalsvordering over de periode 20 september 1997 tot en met 21 november 2002 bedraagt, exclusief de geïnde gelden, € 44.586,94. De man stelt dat hij niet op de hoogte was van de verhaalsprocedure bij de rechtbank en daarom geen verweer heeft gevoerd. Voorts stelt de man dat de vordering van de gemeente moet worden gezien als een verhaalsvordering ten behoeve van de twee minderjarige kinderen van partijen en dat hij steeds heeft voldaan aan de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen. Om die redenen had de rechtbank de gemeente niet ontvankelijk moeten verklaren in haar verzoek c.q. het verzoek moeten afwijzen, aldus de man. Volgens de man overschrijdt de door de gemeente gevorderde bijdrage de behoefte van de kinderen, boven welke behoefte verhaal niet mogelijk is. Tenslotte stelt de man dat de rechtbank bij de vaststelling van de hoogte van het verhaalsbedrag geen rekening gehouden heeft met zijn daadwerkelijke inkomsten en schulden, zodat het vastgestelde verhaalsbedrag zijn draagkracht overschrijdt. De gemeente voert verweer. Volgens de gemeente kan het verweer van de man dat hij niet op de hoogte was van de in 1998 gevoerde verhaalsprocedure geen stand houden aangezien de man door de gemeente uitputtend is geïnformeerd over de gang van zaken met betrekking tot de verhaalsprocedure. De beschikking van 24 november 1998 is aangetekend verzonden en is door de man ontvangen en door hem zijn daartegen geen rechtsmiddelen aangewend, noch heeft de man rechtsmiddelen aangewend tegen het nadien gelegde beslag op zijn inkomen, aldus de gemeente. De gemeente stelt dat de vordering gezien moet worden als een verhaalsvordering ten behoeve van de twee uit het huwelijk geboren kinderen én ten behoeve van de ex-echtgenote. Aldus is de verhaalsvordering niet tegenstrijdig met de beschikking van deze rechtbank van 15 augustus 1997. Omdat de rechtbank in 1997 niet zelfstandig de behoefte en de draagkracht beoordeeld had, de man geen openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn financiële situatie en de vastgestelde onderhoudsbijdrage niet betaalde heeft de gemeente op grond van artikel 93 aanhef en onder a Abw verhaal gezocht op de man. De stelling van de man dat de door de gemeente gevorderde bijdrage de behoefte van de kinderen overschrijdt kan volgens de gemeente niet slagen aangezien er sprake is van verhaal van de bruto kosten van bijstand gemaakt ten behoeve van [de ex-echtgenote] en de twee minderjarige kinderen van partijen. De stelling van de man dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met zijn werkelijke inkomsten en schulden kan volgens de gemeente niet slagen, omdat de reden daarvan geheel is gelegen in de onwil van de man om hierover volledige openheid van zaken te geven. Ontvankelijkheid De man verzoekt wijziging van de rechterlijke verhaalsuitspraak op grond van artikel 103 van de Abw. Op grond van artikel 1 van de Invoeringswet Wet Werk en Bijstand (hierna; Invoeringswet), is de Abw met ingang van 1-1-2004 ingetrokken, behoudens de met name genoemde artikelen in artikel 2 van de Invoeringswet. De zogenaamde verhaalsparagraaf van de Abw - de artikelen 92 tot en met 105 Abw - worden daarin niet genoemd. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de verhaalsparagraaf van de Abw met ingang van 1-1-2004 is ingetrokken. Om die reden heeft de rechtbank de zaak aangehouden ten einde ambtshalve een onderzoek te doen naar de ontvankelijkheid van de man. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Krachtens artikel 13 Invoeringswet is aan gemeenten de bevoegdheid gegeven in voorkomende gevallen tot verhaal van bijstand over te gaan conform de artikelen van de Abw. Voor zover in artikel 13 van de Invoeringswet een formele bevoegdheid van een gemeente kan worden gelezen om te verhalen conform de ingetrokken artikelen van de Abw - deze vraag ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor - kan echter noch in de Invoeringswet, noch in de huidige Wet Werk en Bijstand (Wwb) een rechtsingang worden gevonden voor degenen op wie is verhaald om wijziging van een verhaalsbeschikking te verzoeken, zoals voor 1 januari 2004 op grond van de verhaalsparagraaf Abw, met name artikel 103 Abw, kon worden verzocht. Voornoemd artikel 13 Invoeringswet geeft slechts een bevoegdheid aan een gemeente en richt zich niet tot degenen op wie is verhaald. Uit de wetsgeschiedenis betreffende de Wwb blijkt niet wat daarvan de reden is. Indien in aanmerking wordt genomen dat de verhaalsplicht van een gemeente is gewijzigd in een bevoegdheid tot verhaal, zou aansluiting kunnen worden gezocht bij bestuursrechtelijke procedures inzake bezwaar en beroep op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). Echter uit de Bijlage bij de AWB, de zogenaamde negatieve bijlage, blijkt dat hoofdstuk VII van de Abw (de oude verhaalsparagraaf) en artikel 13 Invoeringswet zijn uitgesloten van de procedures op grond van de AWB. Het verkrijgen van een bestuursbesluit in de zin van de AWB tot wijziging van een opgelegde verhaalsbijdrage is derhalve uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorgaande met zich dat een rechtszoekende die een rechterlijke verhaalsuitspraak wil laten wijzigen is verstoken van een rechtsingang gelijk aan die van de gemeente en op grond van dezelfde wettelijke bepalingen als waartoe de gemeente zich kan wenden tot de bevoegde rechter. Aldus is er sprake van ongelijkheid tussen enerzijds de gemeente en anderzijds de verhaalsplichtige. Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omvat het recht om een zaak in verband met de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen bij de rechter aanhangig te maken. Naar het oordeel van de rechtbank maakt voornoemde ongelijkheid een inbreuk op artikel 6 EVRM. Het recht op toegang tot de rechter kan echter beperkt worden, zodat de rechtbank dient te beoordelen of deze inbreuk, zoals die thans voortvloeit uit de intrekking van de verhaalsartikelen, gerechtvaardigd is. De bedoeling van de wetgever om de gemeente een tijdelijke bevoegdheid te geven te verhalen overeenkomstig de artikelen van de voormalige Abw in afwachting van toekomstige wetgeving - daargelaten de vraag of kan worden verhaald op grond van ingetrokken wetsartikelen - rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de ontstane rechtsongelijkheid tussen de gemeente en de verhaalsplichtige. Niet valt in te zien waarom de verhaalsplichtige niet op gelijke wijze en op grond van dezelfde materiële regeling toegang tot de rechter kan verkrijgen, danwel waarom de verhaalsplichtige die toegang moet worden onthouden. Aldus is sprake van een ongeoorloofde beperking van het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter. Dat mogelijk sprake is van een omissie van de wetgever kan daaraan niet afdoen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de man derhalve in zijn verzoek om de verhaalsbijdrage te wijzigen en deze op nihil te stellen worden ontvangen. De rechtbank dient thans te beoordelen of de bij beschikking van 24 november 1998 vastgestelde verhaalsbijdrage wijziging behoeft en, zo ja, met ingang van welke datum. Daarbij merkt de rechtbank vooreerst op dat de stelling van de gemeente dat op grond van artikel 1:403 Burgerlijk Wetboek (BW) de verhaalsbeschikking slechts met terugwerkende kracht gewijzigd kan worden tot 5 jaar na indiening van het verzoekschrift faalt. Naar het oordeel van de rechtbank ziet artikel 1:403 BW op een eerste verzoek tot vaststelling van de onderhoudsplicht, waarvan hier geen sprake is. Behoefte De vraag of de gemeente op goede gronden een bijstandsuitkering heeft verstrekt kan in een verhaalsprocedure niet aan de orde worden gesteld. Ten aanzien van de door de gemeente gevolgde handelwijze overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat de man en mevrouw [naam] gehuwd zijn geweest en dat de gemeente aan haar en de kinderen een uitkering krachtens de Abw heeft verstrekt. Op grond van de destijds toepasselijke doch inmiddels ingetrokken artikelen in de Abw had de gemeente de plicht om een verstrekte uitkering te verhalen op de onderhoudsplichtige. Op grond van het huwelijk is de man eveneens onderhoudsplichtig jegens zijn gewezen echtgenote. In de beschikking echtscheiding heeft de rechtbank alleen een onderhoudsbijdrage vastgesteld voor de kinderen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de gemeente op juiste gronden een verhaalsbesluit heeft genomen en vervolgens een verhaalsprocedure aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank, nu ten aanzien van de onderhoudsverplichting jegens de gewezen echtgenote geen beschikking op grond waarvan kon worden verhaald voorlag. Door de gemeente is onbetwist gesteld dat de beschikking van de rechtbank aangetekend aan de man is toegezonden, door de man is ontvangen en dat de man nimmer enig rechtsmiddel heeft aangewend tegen de beschikking. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat de rechtbank de man destijds heeft opgeroepen op het adres waar hij volgens de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven stond. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de man op correcte wijze is opgeroepen en op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de afgegeven beschikking. Het verweer van de man dat hij niet op de hoogte is geweest van de verhaalsprocedure en de daar opvolgende beschikking faalt derhalve. Draagkracht van de man Na debat ter zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld een minnelijke regeling te treffen omtrent het geschil, waarin zij zijn geslaagd. Zij hebben de navolgende afspraken gemaakt: - de man betaalt, gerekend vanaf 20 december 2006, een bedrag van € 10.000,-- tegen finale kwijting in maandelijkse termijnen van € 250,--; - de verplichting van de man tot betaling van een verhaalsbijdrage neemt een einde per 22 november 2002; - het loonbeslag op het inkomen van de man wordt door de gemeente opgeheven, onder de voorwaarde dat de man zorgt voor een automatische incasso voor de betaling van de maandelijkse termijnen van € 250,--; - de gemeente draagt zorg voor intrekking van de aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudbijdragen gegeven opdracht tot incasso van achterstallige alimentatie. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man als gewijzigd beschouwen. De rechtbank zal de beschikking van 24 november 1998 wijzigen en de door de man te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 22 november 2002 beëindigen, alsmede de achterstand vaststellen en de betaling in termijnen vastleggen. De overige afspraken tussen de man en de gemeente blijken uit hetgeen hiervoor is weergegeven. De beslissing De rechtbank: wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 24 november 1998 en bepaalt dat de verplichting van de man om een verhaalsbijdrage aan de gemeente te betalen met ingang van 22 november 2002 wordt beëindigd; bepaalt dat de achterstand, gerekend vanaf 20 december 2006, van de door de man nog te betalen verhaalsbijdrage over de periode 20 september 1997 tot en met 22 november 2002 op € 10.000,-- (tienduizend euro) en bepaalt dat de man dit bedrag tegen finale kwijting in termijnen van € 250,00 (tweehonderd en vijftig euro) per maand dient te voldoen aan de gemeente. Deze beschikking is gegeven door mr. O.A.J.M. Lavrijssen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007, in aanwezigheid van de griffier. conc: A. Weijters Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat)- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.