Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7740

Datum uitspraak2007-02-01
Datum gepubliceerd2007-02-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/603035-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bevoegdheid. Het tenlastegelegde ziet op handelingen verricht in Nederland en in Kroatie. De Nederlandse strafwet is van toepassing - en de Nederlandse rechter bevoegd - wanneer het feit gepleegd is in zowel Nederland als in het buitenland en dat geldt ook als het in Nederland begane gedeelte niet eens een strafbare poging zou opleveren.(HR 1999,538) Een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt verworpen omdat er geen aanwijzingen zijn dat aan de informatie uit Kroatie gebreken kleven die aan het gebruik ervan in de weg staan. De in het vonnis weergegeven gang van zaken in Kroatie is ook in Nederland noch onrechtmatig noch ongebruikelijk. Toelichting op bewezenverklaring van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet wapens en munitie. Blijkens de - in de bewijsmiddelen opgenomen - verklaring van de wapendeskundige van de technische recherche zijn de in het zaaksdossier Kroatie afgebeelde en omschreven wapens wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet wapens en munitie. Indien het echter nepwapens zouden zijn zouden deze vallen onder de daar bedoelde categorie I. Uit de inhoud van de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken over de wapens en prijzen; het daadwerkelijk aantreffen van de in die taps genoemde wapens met bijbehorende munitie; het land van herkomst - een voormalig oorlogsgebied - en de mededeling van de deskundige dat de vermelding van merk, type en serienummer zoals bij de in Kroatie aangetroffen wapens, ongebruikelijk is bij nepwapens, alles in onderling verband en samenhang bezien, kan worden afgeleid dat het zo onwaarschijnlijk is dat het hier nepwapens betreft, dat deze kans te verwaarlozen is. De rechtbank acht mitsdien het feit bewezen. Toelichting op de bewezenverklaring van blokken springstof als voorwerpen die zijn bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie. Vrijspraak is bepleit, nu het hier geen voorwerp als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II sub 7 van de Wet wapens en munitie betreft, doch een onderdeel daarvan. Blijkens de bewijsmiddelen kunnen de blokken springstof worden aangemerkt als onderdeel van voorwerpen die zijn bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van vuur of ontploffing zijnde een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie. Deze onderdelen zijn daarvoor specifiek bestemd en van wezenlijke aard. Krachtens artikel 3 van de Wet wapens en munitie zijn de bepalingen betreffende wapens mede van toepassing op zodanige onderdelen. Het begrip “voorwerp” moet blijkens de tenlastelegging worden opgevat in de betekenis die daaraan in Wet wapens en munitie wordt gegeven. Aldus omvat het begrip “voorwerp” ook de hier bedoelde onderdelen daarvan. Beroep op ontslag van rechtsvervolging omdat het (onder 3.) tenlastegelegde niet te kwalificeren is als een strafbaar feit nu daarin een vemelding van enige in de Wet wapens en munitie bedoelde categorie ontbreekt, verworpen. De feitelijke omschrijving in de tenlastelegging omvat de tekst van artikel 2 lid 1 categorie II sub 7 van de Wet wapens en munitie. Deze omschrijving in samenhang met de mededeling onder het tenlastegelegde dat termen en uitdrukkingen zijn gebezigd in de betekenis die eraan wordt gegeven in de Wet wapens en munitie leiden tot geen andere conclusie dan dat de tenlastelegging hier wapens betreft in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II sub 7 van de Wet wapens en munitie, te weten voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, met uitzondering van explosieven voor civiel gebruik indien met betrekking tot deze explosieven erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik.


Uitspraak

Parketnummer: 10/603035-05 Datum uitspraak: 1 februari 2007 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië), zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen [naam Penitentiaire Inrichting] te [vestigingsplaats], raadsman mr. P. Vermeulen, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2006, 7 december 2006 en 22 januari 2007. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering zoals deze door de rechtbank is aangepast op de vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging van de officier van justitie op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en vervolgens een en andermaal is gewijzigd op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Van deze dagvaarding, de vordering aanpassing tenlastelegging en de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A6, als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. De Jong heeft gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest. BEVOEGDHEID RECHTBANK De raadsman van de verdachte, mr. Vermeulen heeft bepleit dat de rechtbank onbevoegd is nu de tenlastelegging terzake van feit 1 ziet op handelingen verricht in Kroatië. Dit verweer snijdt geen hout. Het onder 1 tenlastegelegde ziet op handelingen verricht in Nederland en in Kroatië. Krachtens vaste jurisprudentie (HR 1999,538) is de Nederlandse strafwet van toepassing - en de Nederlandse rechter bevoegd - wanneer het feit gepleegd is in zowel Nederland als in het buitenland en dat geldt ook als het in Nederland begane gedeelte niet eens een strafbare poging zou opleveren. BEWEZENVERKLARING De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 5 primair en subsidiair tenlastegelegde. Met betrekking tot feit 5 primair geldt dat in de tenlastelegging is opgenomen dat het munitie in de zin van categorie III betreft. Uit het rapport van de technische recherche (blz. 567) blijkt echter dat het munitie in de zin van categorie II betreft. Met betrekking tot hetgeen onder feit 5 subsidiair ten laste is gelegd overweegt de rechtbank dat zij niet de overtuiging heeft dat de munitie zich in de beschikkingsmacht van verdachte bevond toen de munitie in de kelder van [naam medeverdachte] lag. Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair heeft begaan op die wijze dat: 1. hij in de periode van 17 tot en met 27 augustus 2005 in de gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland en in Kroatië met het oogmerk om tezamen en in vereniging met een ander, zonder concent wapens van categorie III, te weten - twee pistolen, merk CZ M-99, kaliber 9 mm en - vijf pistolen, merk CZ M-70, kaliber 7,65 mm en - een pistool, merk Zbrojevka 75, kaliber 9 mm te doen binnenkomen vanuit Kroatië het navolgende heeft gedaan: hij, verdachte, heeft telkens in overleg met zijn mededader in Nederland bovengenoemde wapens aangeschaft en gekocht en bovengenoemde wapens in een geheime en geprepareerde ruimte van een auto verstopt en opgeborgen en is vervolgens met die auto richting Nederland gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 8 september 2005 in de gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, 53, handgranaten, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, heeft overgedragen aan één of meer tot nu toe onbekende personen; 3. hij in de periode van 12 september 2005 tot en met 13 september 2005, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, vijfenzestig, handgranaten en 4, blokken springstof, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad; 4. hij op 14 september 2005 in de gemeent Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, zonder consent wapens van categorie III, te weten een pistool van het merk IMI, model Desert Eagle, kaliber .50 en een pistool merk CZ, model 99, kaliber 99 mm para en munitie van categorie III te weten 18, kogelpatronen, kaliber .50, heeft doen binnenkomen vanuit België en Frankrijk. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. Verdachte wordt met name vrijgesproken van het bij de feiten 1, 2 en 4 tenlastegelegde onderdeel 'beroep of gewoonte maken'. Mede gelet op de korte tijdspanne waarin het een en ander plaatsvond mist de rechtbank de overtuiging dat het bewezenverklaarde als een beroep of gewoonte werd uitgeoefend. Ook wordt verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde onderdeel "munitie van categorie III", nu in het dossier daarvoor geen ander bewijs voorhanden is dan een rapport van de technische recherche met de conclusie dat het hier voorwerpen betreft als bedoeld in Categorie I, II en III van de Wet wapens en munitie. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. Ter toelichting ten aanzien van feit 1 (zaakdossier A Kroatië) geldt het volgende De raadsman bepleit bewijsuitsluiting van alle in dit dossier aanwezige bewijsmiddelen, nu de stukken uit Kroatië niet compleet zijn en mitsdien niet kan worden vastgesteld of deze rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank constateert dat de rechtmatigheid van de in Nederland vergaarde bewijsmiddelen in de vorm van telefoontaps en verklaringen van medeverdachten op zich niet ter discussie staat. Het verweer betreft kennelijk de stukken betreffende de grenscontrole in Kroatië. In het betreffende zaaksdossier is aangegeven dat de informatie uit de Nederlandse telefoontaps aanleiding was om op 26 augustus 2005 via de liaison officer aan de autoriteiten in Kroatië door te geven dat een transport met wapens werd verwacht. Aangenomen moet worden dat deze informatie aan de uitvoering van de doelgerichte grenscontrole in Kroatië ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat zich daarbij onrechtmatigheden hebben voorgedaan. De door de verdediging genoemde tijdstippen wekken geen andere indruk. Uit de krachtens een rechtshulpverzoek verkregen documenten uit Kroatië kan immers worden afgeleid dat - na de melding op 26 augustus 2005 -: - op 27 augustus te 11.50 uur door het politiebureau te Zupanja op verzoek van het politiebestuur te Vukavar-Srijem een spoedonderzoekmiddel is toegepast, te weten een doorzoeking van de personenauto met het kenteken KA-ED-945(D), eindigend om 18.30 uur; - op 27 augustus 2005 te 20.30 de officier van justitie ter plaatse is ingelicht; - op 27 augustus 2005 te 23.30 de rechter-commissaris ter plaatse is ingelicht; - op 27 augustus 2005 door de rechter-commissaris een bevel is afgegeven met betrekking tot die doorzoeking met de bepaling dat daarvan proces-verbaal moet worden opgemaakt en ingediend bij de rechtbank uiterlijk op 31 augustus 2005; - op 29 augustus 2005 het bedoelde proces-verbaal door de rechtbank is ontvangen. Een soortgelijke gang van zaken is ook in Nederland noch ongebruikelijk noch onrechtmatig. Opmerking verdient wel dat zich in de vertaling een aantal kennelijke - van het origineel afwijkende - typefouten voordoen: - in de vertaling van het proces-verbaal van de zoeking is kennelijk abusievelijk vermeld dat het bevoegde orgaan telefonisch zou zijn ingelicht op 22-8-2005 te 23.40 in plaats van op 27-8-2005 zoals op het origineel is vermeld - in de vertaling van het expertiserapport van het ministerie van Binnenlandse zaken in Kroatië is dit kennelijk abusievelijk gedateerd 20-8- 2005, in plaats van 20-06-2006 zoals op het origineel is vermeld. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat aan bovenbedoelde informatie uit Kroatië gebreken kleven die aan het gebruik ervan in de weg staan. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt mitsdien verworpen. De raadsman heeft terzake het onder 1 tenlastegelegde voorts vrijspraak bepleit van het onderdeel wapens van Categorie II of III, omdat het blijkens mededeling van de deskundige ter terechtzitting ook nepwapens als bedoeld in Categorie I kunnen zijn. Dit verweer faalt. Blijkens de - in de bewijsmiddelen opgenomen - verklaring van de wapendeskundige van de technische recherche is het in het zaaksdossier Kroatië afgebeelde en omschreven Ero machinepistool een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II van de Wet wapens en munitie en zijn de overige wapens wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet wapens en munitie. Indien het echter nepwapens zouden zijn zouden deze vallen onder de daar bedoelde categorie I. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken over de wapens en prijzen; het daadwerkelijk aantreffen van de in die taps genoemde wapens met bijbehorende munitie; het land van herkomst - een voormalig oorlogsgebied - en de mededeling van de deskundige dat de vermelding van merk, type en serienummer zoals bij de in Kroatië aangetroffen wapens - met uitzondering van het machinepistool - ongebruikelijk is bij nepwapens, alles in onderling verband en samenhang bezien, kan worden afgeleid dat het zo onwaarschijnlijk is dat het hier nepwapens betreft, dat deze kans te verwaarlozen is. De rechtbank acht mitsdien het feit bewezen, met uitzondering van het machinepistool Ero en met uitzondering van het pistool Colt nu dit wapen blijkens rapportage een revolver betreft. Ter toelichting van feit 3 : De raadsman heeft vrijspraak voor de blokken springstof bepleit, nu het hier geen voorwerp als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II sub 7 van de Wet wapens en munitie betreft, doch een onderdeel daarvan. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Blijkens de bewijsmiddelen en met name het technische rapport (zaaknummer 241169/URZ/IBERIS) kunnen de blokken springstof worden aangemerkt als onderdeel van voorwerpen die zijn bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van vuur of ontploffing zijnde een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie. Deze onderdelen zijn daarvoor specifiek bestemd en van wezenlijke aard. Krachtens artikel 3 van de Wet wapens en munitie zijn de bepalingen betreffende wapens mede van toepassing op zodanige onderdelen. Het begrip "voorwerp" moet blijkens de tenlastelegging worden opgevat in de betekenis die daaraan in Wet wapens en munitie wordt gegeven. Aldus omvat het begrip "voorwerp" ook de hier bedoelde onderdelen daarvan. De rechtbank acht mitsdien bewezen dat de vier blokken springstof voorwerpen zijn bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie. STRAFBAARHEID FEITEN Ten aanzien van feit 3 De raadsman bepleit ontslag van rechtsvervolging ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde omdat dit niet te kwalificeren is als een strafbaar feit nu daarin een vermelding van enige in de Wet wapens en munitie bedoelde categorie ontbreekt. De rechtbank verwerpt dit verweer. De feitelijke omschrijving in de tenlastelegging omvat de tekst van artikel 2 lid 1 categorie II sub 7 van de Wet wapens en munitie. Deze omschrijving in samenhang met de mededeling onder het tenlastegelegde dat termen en uitdrukkingen zijn gebezigd in de betekenis die eraan wordt gegeven in de Wet wapens en munitie leiden tot geen andere conclusie dan dat de tenlastelegging hier wapens betreft in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II sub 7 van de Wet wapens en munitie, te weten voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, met uitzondering van explosieven voor civiel gebruik indien met betrekking tot deze explosieven erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik. De feiten zijn strafbaar en de bewezen feiten leveren op: 1 primair medeplegen van een poging tot handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; 2 primair medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II; 3 primair medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II; 4 primair medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Wet wapens en munitie. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte en een of meer mededaders hebben geprobeerd vanuit Kroatië een grote hoeveelheid wapens in Nederland in te voeren. Daarnaast hebben zij handgranaten overgedragen en handgranaten en springstof voorhanden gehad. Tevens hebben verdachte en zijn mededader wapens en munitie vanuit Frankrijk en België Nederland binnengebracht. Door aldus te handelen heeft verdachte de Wet wapens en munitie veelvuldig met voeten getreden. Het hoeft geen betoog dat daardoor de veiligheid in onze samenleving ernstig is aangetast. Wapens brengen juist in Nederland veel geld op omdat hier strenge regelgeving geldt. Verdachte heeft kennelijk louter uit winstbejag gehandeld, zonder oog voor de met die regelgeving nagestreefde veiligheid. Wapenhandel veronderstelt het uiteindelijk gebruik van die wapens met alle gevaren van dien. Met name bij de springstof en de handgranaten moet bij het gebruik daarvan gevreesd worden voor schade aan goederen en personen op grote schaal. Op deze bijzonder ernstige feiten dient te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Zoals blijkt uit een de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 13 oktober 2006 is de verdachte niet eerder in Nederland veroordeeld. Hierin wordt aanleiding gezien de gevangenisstraf enigszins te matigen. Door de raadsman is aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) is geschonden nu het te lang heeft geduurd voordat de strafzaak inhoudelijk is behandeld door de rechtbank. Dit dient volgens de raadsman te worden verdisconteerd in de strafmaat. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Nu de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, behoort de zaak binnen 16 maanden te zijn afgedaan. De rechtbank is van oordeel dat de ingewikkeldheid van de zaak en het gedrag van verdachte geen aanleiding geven om van bovengenoemd uitgangspunt significant af te wijken. In dit geval is bovenbedoelde termijn wel overschreden, maar de overschrijding is dermate gering, dat dit niet leidt tot noemenswaardige strafkorting. In de omstandigheid dat de feiten in een kort tijdsbestek zijn gepleegd; de (partiële) vrijspaken en het blanco strafblad van verdachte in Nederland, ziet de rechtbank aanleiding aanzienlijk lager te straffen dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Gelet is op de artikelen 45, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. BESLISSING De rechtbank: - verklaart zich bevoegd kennis te nemen van het tenlastegelegde; - verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie (3) jaar; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit vonnis is gewezen door: mr. Russell- van der Hoeven, voorzitter, en mrs. Van der Laan-Kuijt en Dingemanse, rechters, in tegenwoordigheid van Van de Weerd, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2007. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.