Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7848

Datum uitspraak2007-01-25
Datum gepubliceerd2007-02-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAwb 06/985
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank dient te beoordelen of vanwege het feit dat verweerster hangende beroep de vorderingsprocedure heeft beëindigd wegens het verlopen van eisers rijbewijs per 1 augustus 2006, eisers belang bij beoordeling van het bestreden besluit al dan niet is komen te vervallen.
Eiser stelt schade te hebben geleden door het bestreden besluit in de vorm van de waardedaling van de auto die hij begin 2006 heeft aangeschaft.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer Registratienummer: Awb 06/985 Uitspraak in het geding tussen: [eiser] wonende te [woonplaats] en Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerster. 1. Procesverloop Op 24 september 2005 heeft een functionaris van de regiopolitie Kennemerland aan verweerster mededeling ex artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder te noemen: WVW 1994) gedaan, wegens het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Dit vermoeden is gebaseerd op de omstandigheid dat eiser op 24 september 2005 als houder van een geldig rijbewijs in verwarde toestand op een camping werd aangetroffen. Bij besluit van 10 november 2005 heeft verweerster naar aanleiding daarvan gevorderd dat eiser zich onderwerpt aan een onderzoek naar zijn geschiktheid tot het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 november 2005, ingekomen op 15 november 2005, een bezwaarschrift ingediend bij verweerster. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verweerster het gevorderde onderzoek opgeschort. Bij besluit van 14 maart 2006 heeft verweerster eisers bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 10 november 2005 in stand gelaten. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 april 2006, ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 27 juni 2006 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Bij brief van 11 mei 2006 heeft verweerster de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Op 22 mei 2006 heeft het gevorderde onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 5 juli 2006 heeft verweerster onderhavige vorderingsprocedure beëindigd wegens het verlopen van eisers rijbewijs op 1 augustus 2006 op medische gronden. Bij brief van 12 juli 2006 heeft verweerster de rechtbank hierover geïnformeerd en meegedeeld dat om die reden geen verweer wordt gevoerd. Bij besluit van 31 juli 2006 heeft verweerster geweigerd eiser een verklaring van geschiktheid te verstrekken, omdat bij eiser sprake is van een bipolaire stoornis minder dan 12 maanden recidiefvrij. Bij brief van 19 september 2006 heeft eiser hierop gereageerd. Het beroep is op 7 december 2006 ter zitting behandeld. Geen van partijen is ter zitting verschenen. 2. Overwegingen De rechtbank dient te beoordelen of vanwege het feit dat verweerster hangende beroep de vorderingsprocedure heeft beëindigd wegens het verlopen van eisers rijbewijs per 1 augustus 2006, eisers belang bij beoordeling van het bestreden besluit al dan niet is komen te vervallen. Eiser stelt schade te hebben geleden door het bestreden besluit in de vorm van de waardedaling van de auto die hij begin 2006 heeft aangeschaft. Eiser begroot de waardedaling op (minimaal) € 6.753, 25, zijnde het verschil tussen de aanschafprijs van de auto en de waarde van de auto ten tijde van het ongeldig worden van eisers rijbewijs op 1 augustus 2006. Volgens eiser is deze schade het gevolg van het feit dat verweerster bij het besluit van 10 november 2005 tot oplegging van het onderzoek niet tevens eisers rijbewijs heeft geschorst terwijl uit het aan laatstbedoeld besluit ten grondslag liggende incident op 2 september 2005 bleek dat eiser ziek was. In geval het rijbewijs was geschorst had eiser geen nieuwe auto afgenomen. Het bezit van de auto zonder dat hij beschikt over een geldig rijbewijs heeft volgens eiser geen nut. In de stelling dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming kan op zichzelf een belang als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden gevonden. Daartoe is echter vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Eiser brengt de gestelde schade niet in verband met het bestreden besluit maar met het feit dat bij het bestreden besluit verweerster niet tevens eisers rijbewijs heeft geschorst. Het niet-schorsen van eisers rijbewijs maakt echter geen onderdeel uit van het geschil dat wordt gevormd door het in bezwaar gehandhaafde besluit tot opleggen van een onderzoek. In geval verweerster besluit tot het schorsen van een rijbewijs op grond van artikel 131, derde lid, onder a, van de WVW 1994, dan wordt dit besluit weliswaar gelijktijdig genomen met het besluit tot opleggen van het onderzoek en geldt die schorsing gedurende het onderzoek, maar het gaat om twee aparte besluiten met een verschillende wettelijke grondslag. Voorts kan uit het feit dat verweerster bij het besluit tot opleggen van het onderzoek het rijbewijs niet tevens heeft geschorst, geen fictieve weigering van een besluit tot schorsing worden gelezen waartegen bezwaar en beroep openstaat. De wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt. Hieruit volgt dat de door eiser gestelde schadeoorzaak geen onderwerp van geding is. Voorts kan uit het schadeverzoek en de onderliggende stukken worden afgeleid dat de gestelde schade ook niet het gevolg is van het wel in geding zijnde besluit tot opleggen van het onderzoek, maar veeleer het gevolg is van verweerders besluit om de in verband met het verlopen van eisers rijbewijs per 1 augustus 2006 benodigde Verklaring van geschiktheid te weigeren. De procedure tot het verkrijgen van een Eigen Verklaring staat geheel los van onderhavige procedure tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid. Dat aan het besluit tot weigering van een Eigen Verklaring hetzelfde feit ten grondslag is gelegd als aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en dit feit, in eisers optiek, op grond van het bepaalde in artikel 7 juncto 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid in schorsing van het rijbewijs had dienen te resulteren maakt dit, wat hiervan ook zij, niet anders. In eisers stelling dat eiser schade heeft geleden ziet de rechtbank gezien het vorenstaande geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit tot opleggen van het onderzoek, zodat eiser niet-ontvankelijk is in beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Landstra als griffier, op 25 januari 2007 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.