
Jurisprudentie
AZ7910
Datum uitspraak2007-01-16
Datum gepubliceerd2007-02-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/738 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-02-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/738 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO-uitkering. Bezwaar op besluit niet-ontvankelijk verklaard i.v.m. het te laat indienen van het bezwaar bij het UWV.
Bekendmaking van een besluit gedurende de vakantieperiode. Eigen verantwoordelijkheid.
Uitspraak
05/738 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 januari 2005, 03/2525 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Jong, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2005. Appellant is in persoon verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. London.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat hij, zoals door de griffier op 13 november 2006 aan de gemachtigde van appellant reeds is meegedeeld, in de brief van de gemachtigde van appellant van 9 november 2006 geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek ter zitting te verplaatsen. Die aanleiding ziet de Raad met name niet in het feit dat het kantoor van de gemachtigde op 5 december 2006 een brainstormdag had gepland. Niet valt immers in te zien dat niet een zodanige vervangingsregeling had kunnen worden getroffen dat appellant op de zitting toch met bijstand van een gemachtigde had kunnen verschijnen. In elk geval is niet gebleken van enig beletsel tot het zonodig voorafgaand aan de zitting tijdig - in verband met artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - inzenden van bijvoorbeeld een pleitnota. Bovendien is niet gebleken dat appellant, die zich ter zitting verstaanbaar kon uitdrukken, de in dit geschil op zichzelf duidelijke rechtsvraag niet heeft begrepen en derhalve zijn belangen niet adequaat heeft kunnen behartigen.
Aan de aangevallen uitspraak, de overige gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de Raad de volgende voor zijn oordeelsvorming in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft, naar hij ter zitting heeft gesteld, bij het spreekuur van de verzekerings-arts op 16 mei 2003 zijn geplande vakantie ter sprake gebracht. Bij brief van 10 juni 2003 heeft het Uwv aangegeven dat de vakantie van appellant van 7 juli 2003 tot 24 augustus 2003 geen gevolgen heeft voor zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Blijkens een telefoonrapport van 13 juni 2003 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat zijn vakantie van 4 juli tot 30 augustus 2003 was. In het rapport van de arbeidsdeskundige J.G. de Snoo van 27 juni 2003 is vermeld dat op 23 juni 2003 met appellant is gesproken, dat appellant zich niet kon verenigen met de conclusie van De Snoo en dat appellant schriftelijk wordt gewezen op de mogelijkheid van bezwaar en vervolgens beroep. Dit laatste is door De Snoo gedaan bij de zogeheten aanzegbrief van 3 juli 2003. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 7 juli 2003 vastgesteld dat de uitkering van appellant, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 28 augustus 2002 wordt voortgezet en met ingang van 4 september 2003 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De gemachtigde van appellant heeft vervolgens bij brief van 1 september 2003 tegen dit besluit bezwaar gemaakt, daarbij aangevende dat appellant dit besluit pas ontving nadat hij op vakantie was gegaan.
Het Uwv heeft bij besluit van 5 november 2003 - onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 3 april 2002
(RSV 2002,156) en 13 augustus 2002 (USZ 2002,290) - het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv oordeelde - kort gezegd - dat dit bezwaar te laat was ingediend en dat niet van bijzondere omstandigheden was gebleken in verband waarmede die te late indiening zou moeten worden verontschuldigd. Volgens het Uwv ligt het bij langdurige afwezigheid op de weg van de afwezige om een voorziening te treffen voor de beantwoording van poststukken.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het besluit van 5 november 2003 (hierna: het bestreden besluit) onderschreven en daarbij aangegeven dat, anders dan de gemachtigde van appellant aanvoerde, het treffen van maatregelen ter behartiging van belangen een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende is waar hij niet door het bestuursorgaan uitdrukkelijk op dient te worden gewezen. Volgens de rechtbank klemt een en ander te meer indien een belanghebbende een besluit kon verwachten.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant naast hetgeen eerder naar voren is gebracht er nog op gewezen dat het Uwv, in het geval dat het weet heeft van een vakantie, in die periode het versturen van belangrijke brieven achterwege dient te laten.
De Raad heeft in het hoger beroep van appellant geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen over het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. Naast hetgeen in het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak ter zake is neergelegd, wijst de Raad erop dat in een situatie als deze een rechtsplicht voor het Uwv om niet over te gaan tot bekendmaking van te verwachten besluiten gedurende de periode dat appellant met toestemming van het Uwv met vakantie is, zoals de gemachtigde van appellant in feite voorstaat, in het algemeen niet en ook niet in dit geval kan worden aanvaard. In lijn met hetgeen de Raad heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraken van de Raad van 3 april 2002 en
13 augustus 2002 staat immers in dergelijke gevallen de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene voorop.
Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) C.D.A. Bos.

