Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7947

Datum uitspraak2007-02-07
Datum gepubliceerd2007-02-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507378/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 juli 2005 hebben verweerders, op voorstel van het college van gedeputeerde staten van 24 mei 2005, de aanvulling van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg "POL Grensmaas" (verder: de POL-aanvulling) vastgesteld.


Uitspraak

200507378/1. Datum uitspraak: 7 februari 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, gevestigd te Sittard-Geleen, 2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], 3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], 4.    de vereniging "Buurtvereniging Voulwames", gevestigd te Bunde, gemeente Meerssen, 5.    de vereniging "Federatief Verband Tegen Ontgrindingen in Born" en de stichting "Stichting Milieufederatie Limburg", gevestigd te Grevenbicht, gemeente Sittard-Geleen, respectievelijk Roermond, 6.    [appellante sub 6], wonend te [woonplaats], 7.    [appellanten sub 7]., wonend te [woonplaats], en provinciale staten van Limburg, verweerders. 1.    Procesverloop Bij besluit van 1 juli 2005 hebben verweerders, op voorstel van het college van gedeputeerde staten van 24 mei 2005, de aanvulling van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg "POL Grensmaas" (verder: de POL-aanvulling) vastgesteld. Tegen dit besluit hebben het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2005, [appellant sub 2] bij brief van 24 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2005, [appellant sub 3] bij brief van 25 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, Buurtvereniging Voulwames bij brief van 25 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, de Vereniging "Federatief Verband Tegen Ontgrindingen in Born" en de stichting "Stichting Milieufederatie Limburg" (hierna: de FVTOB en de SML) bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, [appellante sub 6] bij brief van 26 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en [appellanten sub 7] bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De Buurtvereniging Voulwames heeft haar beroep aangevuld bij brief van 25 september 2005. De FVTOB en de SML hebben hun beroep aangevuld bij brief van 23 september 2005. Bij brief van 15 december 2005 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 2 mei 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de FVTOB en de SML en de Buurtvereniging Voulwames. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2006, waar het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, en mr. J.G.M.P. Aussems, ambtenaar van de gemeente, [appellant sub 2], in persoon, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. L.P. Berg, Buurtvereniging Voulwames, vertegenwoordigd door J.J.M. van Eechoud, de FVTOB en de SML, vertegenwoordigd door mr. A.M. Mohnen, advocaat te Venlo, en ing. M.M. Jaspers, [appellanten sub 7], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, drs. G.F.M. Hendricks, mr. G.J.P. Hermans, mr. D.R. Boer, J.M.F. Brouns, mr. R.M.P. Creemers, ing. J.J.G. Janssen en drs. F.J. Offerein, ambtenaren van de provincie, en dr. J.W.H. van de Meene, werkzaam bij het Consortium Grensmaas, uitvoerder van het project Grensmaas, zijn verschenen. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Op 1 februari 2004 is in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in verband met de invoering van een rijksprojectenprocedure van 20 november 2003 (Stb. 519). Bij deze wet is onder meer artikel 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gewijzigd. Nu het ontwerp van het streekplan ter inzage is gelegd vóór 1 februari 2004 volgt uit artikel V van deze wet dat op dit geschil artikel 56, eerste lid, van de WRO, zoals dat voor dit tijdstip luidde, van toepassing is. Bevoegdheid van de Afdeling 2.3.    Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kunnen provinciale staten voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien.    Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing (hierna: cbb), een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een streekplan.    Ingevolge artikel 1 van de WRO wordt onder een cbb verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.    Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt in een streekplan een cbb als zodanig in de tekst of op de kaart benoemd en herkenbaar aangegeven. 2.4.    Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling met betrekking tot een vastgesteld of herzien streekplan slechts bevoegd is te oordelen over beroepen die zijn gericht tegen daarin vervatte cbb's. Indien een beroep is gericht tegen een niet door het bestuursorgaan als cbb aangegeven onderdeel van een streekplan, is het niet gericht tegen een cbb in de zin van artikel 1 van de WRO; de Afdeling is onbevoegd van zo’n beroep kennis te nemen. Het plan 2.5.    Verweerders hebben in de POL-aanvulling de volgende cbb opgenomen:    De besluiten ten aanzien van de aanwijzing van de gronden, gelegen binnen het plangebied zoals aangegeven op de bijbehorende plankaarten, tot "natuur na ontgronding", "natuur na ontgronding en opvulling" en "landbouw na ontgronding en opvulling" worden aangemerkt als concrete beleidbeslissing. Toetsing van de bevoegdheid 2.6.    Het beroep van [appellante sub 6] ziet op een transportweg naar de locatie Nattenhoven die dichtbij haar huis, café en terras zal komen te liggen.    De door appellante bedoelde transportweg is niet op de bij het plan behorende kaarten aangegeven; evenmin is gebleken dat de weg deel uitmaakt van de in 2.5. bedoelde gronden. Het beroep van appellante is derhalve niet gericht tegen een door het bestuursorgaan als cbb aangegeven onderdeel van de POL-aanvulling.    De Afdeling is daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van [appellante sub 6]. Procedurele aspecten 2.7.    Voor zover de FVTOB en de SML stellen dat de POL-aanvulling op het milieueffectrapport Grensmaas van augustus 2003 (hierna: het aanvullende MER), ten onrechte niet ter inzage is gelegd, overweegt de Afdeling het volgende.    Ingevolge artikel 4a, derde lid, van de WRO wordt het ontwerp-besluit ter inzage gelegd. Aangenomen kan worden dat stukken die aan de ontwerp-POL-aanvulling ten grondslag liggen, zoals een MER, tevens onder deze plicht vallen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 juni 1998, in zaak no. E01.95.0148 (AB 1998, 338), heeft een dergelijke plicht echter slechts betrekking op reeds bestaande stukken. Het aanvullende MER was ten tijde van de terinzagelegging van de ontwerp-POL-aanvulling, van 7 april 2003 tot en met 6 mei 2003, nog niet voorhanden, zodat artikel 4a, derde lid, van de WRO hierop niet van toepassing is. Overigens hebben appellanten kennis kunnen nemen van het aanvullende MER, nu uit de stukken is gebleken dat dit MER aan de direct betrokkenen, waaronder appellanten, is toegezonden.    Dit bezwaar van de FVTOB en de SML slaagt derhalve niet. Het beroep is in zoverre ongegrond. Doel van het plan 2.8.    In de POL-aanvulling is voorzien in een nieuwe ruimtelijke structuur in het Grensmaasgebied. Met de POL-aanvulling beoogt verweerder drie doelstellingen te verwezenlijken: a.    beperking van de wateroverlast; b.    grootschalige natuurontwikkeling en ecologisch herstel van de rivier; c.    de winning van grind om te voldoen aan de bestuursovereenkomsten (van 1990 en 1997) tussen Rijk en provincie. In de POL-aanvulling is voorts opgenomen dat genoemde doelstellingen integraal en budgetneutraal moeten worden uitgevoerd. Deze doelstellingen zullen met name worden bereikt door de verwezenlijking van de ontgrondingslocaties ter verbreding van de rivier. Daarnaast zijn ontgrondingslocaties voorzien die tevens fungeren als dekgrondberging. Deze dekgrondbergingen zullen na ontgronding worden opgevuld met alle niet-vermarktbare gebiedseigen grond die vrijkomt bij de rivierverbreding en de aanleg van de dekgrondbergingen zelf. Budgetneutraliteit Standpunt van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, [appellant sub 2], Buurtvereniging Voulwames en de FVTOB en de SML 2.9.    Appellanten stellen dat verweerders in de POL-aanvulling ten onrechte als randvoorwaarde hebben gesteld dat de doelstellingen, zoals weergegeven in 2.8., budgetneutraal moeten worden uitgevoerd. Zij betogen dat, samengevat weergegeven, voornoemde randvoorwaarde in de weg staat aan een goede belangenafweging. Standpunt van verweerders 2.10.    Verweerders stellen zich op het standpunt dat de randvoorwaarde budgetneutraliteit noodzakelijk is, nu het Grensmaas-project niet zou kunnen worden uitgevoerd zonder deze voorwaarde. Ter zitting hebben verweerders gesteld dat het Voorkeursalternatief 2003 (hierna: het VKA 2003) niet op een andere manier zou zijn ingevuld, indien meer geld beschikbaar zou zijn geweest. Voorts hebben verweerders gesteld dat bedoelde randvoorwaarde reeds door de Afdeling is aanvaard in de uitspraak van 16 januari 2002, in de zaak no. 200000880/1. Vaststelling van de feiten 2.11.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.11.1.    In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna: het POL), door verweerders vastgesteld op 29 juni 2001, is vermeld dat bij vergunningverlening voor de winning van beton- en metselzand de met het Rijk en de overige provincies afgesproken taakstelling voor de periode van 1999 tot en met 2008 wordt gehanteerd. Na 2008 wordt ingezet op de afbouw van de productie van beton- en metselzand voor de nationale behoefte. Gelet op de zeer grote inspanning die in het verleden is geleverd en ook in de huidige taakstelling wordt geleverd, vinden verweerders dit gerechtvaardigd. Er zal daarom in de periode 2009-2018 voornamelijk winning voor de regionale behoefte plaatsvinden. Voor de landelijke behoefte kan tot en met 2008 ten minste 35 miljoen ton grind gewonnen worden. De maximale te winnen hoeveelheid vloeit voort uit het voor de hoogwaterbescherming en natuurontwikkeling te ontwikkelen technisch ontwerp van de Grensmaas. Vanwege het vastgestelde afbouwbeleid van grind zullen buiten het Grensmaasgebied (volgens de begrenzing van het plan Grensmaas) geen nieuwe winplaatsen en/of winzones worden aangewezen voor primaire grindwinning.    In de POL-aanvulling is voorts vermeld dat het Rijk en de provincie in 1990 en 1997 bestuursovereenkomsten hebben gesloten betreffende de winning van grind door de provincie. 2.11.2.    In het MER Grensmaas van februari 2003 (hierna: het MER) is vermeld dat de overheid voor het Grensmaasproject de randvoorwaarde heeft gesteld dat het project budgetneutraal moet worden uitgevoerd. Dat betekent dat de te verwezenlijken plannen geheel dienen te worden bekostigd uit de opbrengsten van de gewonnen delfstoffen en dat dit volledig voor rekening en risico van de uitvoerende partij plaatsvindt. Het oordeel van de Afdeling 2.12.    Anders dan verweerders stellen is de randvoorwaarde van budgetneutraliteit niet reeds door de Afdeling aanvaard in de uitspraak van 16 januari 2002, in zaak no. 200000880/1. In deze uitspraak is een dergelijke overweging niet opgenomen, noch kan daaruit een aanvaarding van voornoemde randvoorwaarde worden afgeleid.    Uit de stukken is gebleken dat verweerders, gelet op de met het Rijk en de overige provincies afgesproken taakstelling en de gesloten bestuursovereenkomsten, gehouden zijn een bepaalde hoeveelheid grind te winnen binnen het project Grensmaas. Voorts is uit de stukken gebleken dat voor de uitvoering van dit project geen rijksgeld beschikbaar is of zal komen. Gelet hierop acht de Afdeling de in de POL-aanvulling gestelde randvoorwaarde van budgetneutraliteit in zijn algemeenheid niet onredelijk. Verweerders hebben bij hun beoordeling dan ook belang mogen toekennen aan deze randvoorwaarde.    De beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, [appellant sub 2], Buurtvereniging Voulwames en de FVTOB en de SML zijn in zoverre ongegrond. Alternatieven en varianten Standpunt van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, [appellant sub 2], de FVTOB en de SML 2.13.    Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen stelt zich op het standpunt dat verweerders ten aanzien van de locatie Koeweide ten onrechte de "Sittard-Geleen-Born-variant" niet hebben verkozen boven het VKA 2003. Daartoe stelt het college zich op het standpunt dat de voorgestelde variant de aanwezige natuurwaarden in stand laat en overlast voor de woningen en het agrarisch bedrijf aan de Ruitersdijk voorkomt. De bijkomende kosten in verband met de aankoop en sloop van voornoemde woningen en het agrarisch bedrijf, verhuizing van de bewoners en het bedrijf en het verleggen van de Ruitersdijk, zullen vrij bescheiden zijn.    [appellant sub 2] stelt zich op het standpunt dat verweerders ten onrechte het Meest Sobere Alternatief (hierna: het MSA) niet hebben verkozen boven het VKA 2003.    De FVTOB en de SML stellen zich op het standpunt dat verweerders ten aanzien van de locatie Koeweide ten onrechte niet hebben gekozen voor de variant waarbij de gronden met de bestemming "geluidsgevoelig gebied" ook als wingebied worden aangemerkt en de gronden achter de Slapersdijk (de "banaan") niet als dekgrondberging worden gebruikt, nu de gekozen variant niet noodzakelijk is voor de hoogwaterveiligheid en leidt tot een slechte landschappelijke en ecologische kwaliteit. Ten aanzien van de locatie Grevenbicht hebben verweerders ten onrechte het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (hierna: het MMA) niet verkozen boven het VKA 2003, nu door deze keuze de puntverontreinigingen Elba, Batstraat en Oude Sloot niet worden gesaneerd. Standpunt van verweerders 2.14.    Verweerders stellen ten aanzien van de standpunten van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen en de FVTOB en de SML betreffende de locatie Koeweide, dat de door het college genoemde variant in het aanvullende MER is uitgewerkt. De analyse van de varianten voor de locatie Koeweide heeft niet geleid tot een wijziging ten opzichte van de ontwerp-POL-aanvulling, waarin het VKA 2003 is opgenomen. De varianten voldoen aan de doelstellingen en scoren afhankelijk van het ene of het andere milieuaspect beter of slechter dan het VKA 2003, maar voldoen niet aan de randvoorwaarde budgetneutraliteit. Voorts is uitbreiding in westelijke richting van de dekgrondberging op het Trierveld, gelet op de woningen en het agrarisch bedrijf ter plaatse, niet mogelijk.    Ten aanzien van het standpunt van [appellant sub 2] betreffende het MSA stellen verweerders dat dit alternatief in het aanvullende MER is uitgewerkt, maar niet heeft geleid tot een wijziging ten opzichte van de ontwerp-POL-aanvulling. Het alternatief voldoet aan de doelstellingen en scoort afhankelijk van het ene of het andere milieuaspect beter of slechter dan het VKA 2003, maar voldoet niet aan de randvoorwaarde budgetneutraliteit.    Ten aanzien van het standpunt van de FVTOB en SML betreffende de locatie Grevenbicht stellen verweerders zich op het standpunt dat in verband met de randvoorwaarde budgetneutraliteit ervoor is gekozen om het plan zo op te zetten dat de puntverontreinigingen niet behoeven te worden gesaneerd. Nu voornoemde puntverontreinigingen niet in het Uitvoeringsprogramma behorende bij het Saneringsprogramma Waterbodem Rijkswateren 2005-2010 zijn opgenomen omdat milieuhygiënische urgentie voor een sanering ontbreekt, komt op korte termijn geen geld beschikbaar voor de sanering van die puntverontreinigingen. Volgens verweerders kan zonder sanering van genoemde puntverontreinigingen ook voldaan worden aan de doelstellingen en bestaan geen ernstige bezwaren tegen die uitvoeringswijze. Vaststelling van de feiten 2.15.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.15.1.    De "Sittard-Geleen-Born-variant" is een variant voor de locatie die bekend staat als de Koeweide. Deze locatie bestaat uit de ontgronding en inrichting als dekgrondberging van het gebied achter de Slapersdijk (de "banaan") met de bestemming "natuur na ontgronding en opvulling" en de ontgronding en inrichting als dekgrondberging van het gebied het Trierveld met de bestemming "landbouw na ontgronding en opvulling". 2.15.2.    In het aanvullende MER is, voor zover thans van belang, vermeld dat de "Sittard-Geleen-Born-variant" de volgende kenmerken heeft: de dekgrondberging achter de Slapersdijk (de "banaan") komt geheel te vervallen; dit gebied wordt ingericht als onvergraven natuurgebied, waarbij de Slapersdijk blijft gehandhaafd en de dekgrondberging op het Trierveld (ten oosten van de Ruitersdijk) wordt uitgebreid in westelijke richting ten koste van het gebied met de bestemming "geluidsgevoelig gebied". Tevens zal het Trierveld in noordelijke en zuidelijke richting met circa 25 meter worden uitgebreid, teneinde een uitbreiding met 4 hectare van de dekgrondberging te verkrijgen.    Voorts is in het aanvullende MER vermeld dat bedoelde variant voldoet aan de in de POL-aanvulling opgenomen doelstellingen. Afhankelijk van welk milieueffect wordt bezien, scoort de variant beter dan wel slechter dan het VKA 2003. In tabel 2.2. behorende bij paragraaf 2.3.1. van het aanvullende MER is vermeld dat de "Sittard-Geleen-Born-variant" op het milieueffect 'vernietiging van bestaande aardkundige waarden' beter scoort dan het VKA 2003, maar op de milieueffecten 'rivierkunde: overruimte beschermingsniveau' en 'mogelijkheden voor toekomstige natuurontwikkeling' slechter scoort dan het VKA 2003. In het aanvullende MER is voorts vermeld dat de "Sittard-Geleen-Born-variant" niet budgetneutraal kan worden uitgevoerd omdat daarin geen dekgrondberging is opgenomen in het gebied achter de Slapersdijk. Dit leidt tot 1,9 Mm³ minder afgegraven zogenoemd toutvenant dan in het VKA 2003. Het verlies aan opbrengsten van de "Sittard-Geleen-Born-variant" wordt geschat op minimaal € 15.000.000,-.    Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen meegedeeld dat het van verweerders de ruimte heeft gekregen om diverse modaliteiten van voornoemde variant te onderzoeken. Dit heeft het gedaan, doch geen van de modaliteiten voldoet aan de randvoorwaarde budgetneutraliteit. 2.15.3.    Het MSA is een alternatief dat betrekking heeft op het gehele plangebied.    In het aanvullende MER is, voor zover thans van belang, vermeld dat het MSA als kenmerk heeft dat is voorzien in een zo klein mogelijke oppervlakte voor de ontgronding en een zo sober mogelijke uitvoering, waardoor zo min mogelijk overlast voor de bewoners ontstaat. In tabel 2.2. behorende bij paragraaf 2.3.1. van het aanvullende MER is vermeld dat het MSA op het milieueffect 'grondwaterstandsverlaging' beter scoort dan het VKA 2003, maar op de milieueffecten 'rivierkunde: overruimte beschermingsniveau' en 'mogelijkheden voor toekomstige natuurontwikkeling' slechter scoort dan het VKA 2003. In het aanvullende MER is voorts vermeld dat het MSA niet budgetneutraal is, nu het tekort voor het uitvoeren van het gehele alternatief € 65.000.000,- bedraagt. 2.15.4.    Het MMA is eveneens een alternatief dat betrekking heeft op het gehele plangebied.    In het MER is, voor zover thans van belang, vermeld dat is nagegaan waar de eis tot budgetneutraliteit voor het VKA 2003 beperkend is geweest op de bereikte milieukwaliteit. Deze elementen zijn met het VKA 2003 als basis, verwerkt in het MMA. Het VKA 2003 is in die variant aangevuld of gewijzigd met voor het milieu gunstiger elementen die sinds 1998 vanwege de budgetneutraliteit zijn afgevallen. Dit betekent dat het MMA niet budgetneutraal is.    In het MMA worden alle puntverontreinigingen gesaneerd, ook de puntverontreinigingen in het onvergraven natuurgebied. Op deze manier wordt een zo schoon mogelijk milieu bewerkstelligd. Het gaat om de volgende puntverontreinigingen: Borgharen I (Borgharen), Schutte (Aan de Maas), Maasband (Maasband), Elba (Grevenbicht), Batstraat (Grevenbicht) en Oude Sloot (Grevenbicht).    In het aanvullende MER is vermeld dat de kosten voor een sanering van alle puntverontreinigingen worden geraamd op € 29.300.000,-. Het oordeel van de Afdeling 2.16.    Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in 2.12. acht zij de in de POL-aanvulling gestelde randvoorwaarde van budgetneutraliteit in zijn algemeenheid niet onredelijk. Gelet hierop hebben verweerders bij hun beoordeling van de verschillende alternatieven en varianten in redelijkheid belang mogen toekennen aan deze randvoorwaarde. 2.17.    Ten aanzien van het bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen en de FVTOB en de SML betreffende de varianten voor de locatie Koeweide, overweegt de Afdeling het volgende.    De voorgestelde variant voldoet niet aan de randvoorwaarde van budgetneutraliteit. Daarbij scoort bedoelde variant op de door appellanten genoemde punten weliswaar beter dan het VKA 2003, maar op andere punten slechter dan het VKA 2003. De Afdeling ziet gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders, alles in samenhang beziend en afwegend, niet in redelijkheid voor de locatie Koeweide het VKA 2003 hebben kunnen kiezen boven de door appellanten voorgestane varianten.    Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen is geheel en het beroep van de FVTOB en de SML is in zoverre ongegrond. 2.18.    In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders, alles in samenhang beziend en afwegend, niet in redelijkheid het VKA 2003 hebben kunnen verkiezen boven het MSA.    Het beroep van appellant is in zoverre ongegrond. 2.19.    Ten aanzien van het bezwaar van de FVTOB en de SML betreffende de locatie Grevenbicht, overweegt de Afdeling het volgende.    Het MMA voldoet niet aan de randvoorwaarde budgetneutraliteit. Ook overigens hebben verweerders in de omstandigheid dat in het VKA 2003 niet is voorzien in sanering van de puntverontreinigingen Elba, Batstraat en Oude Sloot in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om niet voor het VKA 2003 te kiezen. Daartoe hebben zij naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid belang mogen toekennen aan de omstandigheid dat voornoemde puntverontreinigingen zijn opgenomen in het Saneringsprogramma Waterbodem Rijkswateren 2005-2010 en derhalve, onafhankelijk van de uitvoering van de POL-aanvulling, zullen worden gesaneerd. Tevens hebben zij van belang mogen achten dat milieuhygiënische urgentie voor een sanering ontbreekt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders, alles in samenhang beziend en afwegend, niet in redelijkheid voor de locatie Grevenbicht het VKA 2003 hebben kunnen kiezen boven het MMA.    Het beroep van de FVTOB en de SML is in zoverre ongegrond. De dekgrondbergingen: verontreinigde grond Standpunt van [appellant sub 2] en Buurtvereniging Voulwames 2.20.    [appellant sub 2] vraagt zich af of de maatregelen voor het gebruik van verontreinigde dekgrond, passende maatregelen zijn als bedoeld in de Europese Grondwaterrichtlijn.    Buurtvereniging Voulwames stelt zich op het standpunt dat op grond van de Europese Grondwaterrichtlijn eerder overleg had moeten plaatsvinden met de Europese Commissie. Bovendien noopt die richtlijn, volgens appellante, tot een vermindering van de voorziene hoeveelheid te winnen grind. Standpunt van verweerders 2.21.    Verweerders stellen zich op het standpunt dat voldaan is aan de voorwaarden als gesteld in het Beleidsstandpunt verwijdering baggerspecie van het ministerie van VROM uit 1993, mede doordat in de bodem sprake is van een ondoorlatende laag ter plaatse van de voorziene dekgrondbergingen die ook als bodem voor die dekgrondbergingen zal worden gebruikt. Volgens verweerders zijn geen isolerende maatregelen van de dekgrondbergingen noodzakelijk. De grondwaterkwaliteit in de omgeving van de dekgrondbergingen zal worden gecontroleerd. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden uit de Grondwaterrichtlijn, aldus verweerders.    Voorts stellen verweerders dat overleg heeft plaatsgevonden met de Europese Commissie over de Grensmaas in relatie tot de Grondwaterrichtlijn. Vaststelling van de feiten 2.22.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.22.1.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, van Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen (Pb. 1980, L020, gewijzigd op 23 december 1991, Pb. 1991, L377; hierna: de Grondwaterrichtlijn), voor zover thans van belang, is het doel van die richtlijn het voorkomen van verontreiniging van het grondwater door stoffen die behoren tot de families en groepen van stoffen die worden vermeld in Lijst I of II van de bijlage, en het zoveel mogelijk beperken of beëindigen van de gevolgen van de bestaande verontreiniging.    Ingevolge artikel 3 van deze richtlijn treffen de lidstaten de nodige maatregelen om de inleiding van stoffen van lijst I in het grondwater te verhinderen en de inleiding van stoffen van lijst II in het grondwater te beperken teneinde de verontreiniging daarvan door deze stoffen te voorkomen.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van deze richtlijn, voor zover thans van belang, nemen de lidstaten alle passende maatregelen die zij noodzakelijk achten ter voorkoming van indirecte lozingen van stoffen van lijst I. Zij stellen de Commissie hiervan op de hoogte, die aan de hand van deze gegevens bij de Raad voorstellen kan indienen tot herziening van deze richtlijn.    Ingevolge artikel 5, tweede lid, van deze richtlijn, voor zover thans van belang, nemen de lidstaten alle passende maatregelen die zij noodzakelijk achten ter beperking van indirecte lozing van stoffen van lijst II. 2.22.2.    In deel C van het achtergronddocument 6 "Bodem" behorende bij het MER is, voor zover thans van belang, vermeld dat een kenmerk van de dekgrondbergingen is dat deze worden aangelegd tot op de basis van het grindpakket waar zich een minder goed tot slecht doorlatende ondergrond bevindt. 2.22.3.    In de brief van 17 mei 2005 van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 18 106, nr. 162, is vermeld dat met de Europese Commissie in het kader van de bestaande Grondwaterrichtlijn is en wordt overlegd over de herinrichtingswerken aan de grote rivieren om Nederland te beschermen tegen overstromingen en over de totstandkoming van de nieuwe Grondwaterrichtlijn. Het oordeel van de Afdeling 2.23.    In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de Grondwaterrichtlijn geen beletsel vormde voor de vaststelling van de POL-aanvulling. Daartoe acht de Afdeling van belang dat niet is gebleken dat de door verweerders te treffen maatregelen, zoals weergegeven in 2.21., geen 'passende maatregelen' in de zin van de richtlijn kunnen worden geacht. Voorts kan uit de tekst van de richtlijn niet worden afgeleid dat de omvang van een voorziene grindwinning moet worden beperkt of dat aan het voeren van overleg met de Europese Commissie over het project Grensmaas een termijn is verbonden. 2.24.    De beroepen van [appellant sub 2] en de Buurtvereniging Voulwames zijn in zoverre ongegrond. Overige beroepsgronden van appellanten Standpunt van [appellant sub 3] 2.25.    Appellant vreest dat ten gevolge van de ontgronding op de dekgrondberging Trierveld schade aan zijn woning zal ontstaan door zettingen, trillingen en wijzigingen in het grondwaterpeil. Voorts acht hij onduidelijk welke voorzorgsmaatregelen betreffende uitloging worden genomen bij het gebruik van verontreinigde dekgrond. Standpunt van verweerders 2.26.    Verweerders stellen zich op het standpunt dat er, gelet op de omstandigheid dat de woning van appellant op 500 meter van de dekgrondberging Trierveld gelegen is, geen reden is om aan te nemen dat de ontgrondingwerkzaamheden schade aan de woning van appellant tot gevolg zullen hebben. Voorts verwachten verweerders niet dat appellant overlast zal ondervinden ten gevolge van grondwater, nu dit ter plaatse van de woning van appellant te diep ligt om overlast te kunnen veroorzaken. Bovendien zijn de veranderingen in de grondwaterstand ter plaatse van de woning van appellant zeer gering. Ten aanzien van de voorzorgsmaatregelen betreffende de dekgrondbergingen verwijzen verweerders naar de ondoorlatende laag in de bodem die ook als bodem voor die dekgrondbergingen zal worden gebruikt en de controle van de grondwaterkwaliteit in de omgeving van de dekgrondbergingen. Vaststelling van de feiten 2.27.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.27.1.    Appellant woont aan de noordzijde van Schipperskerk. Zijn gronden zijn gelegen op ten minste 500 meter ten zuiden van de gronden met de bestemming "landbouw na ontgronding en opvulling", waar de dekgrondberging Trierveld is voorzien. 2.27.2.    In het MER is vermeld dat de kans op trillingshinder door grindwinschepen op een afstand van meer dan 80 meter tot de bebouwing aanvaardbaar klein is (<1%). Vanaf 150 meter van de bebouwing wordt geen trillingshinder en overschrijding van de grenswaarde meer voorspeld.    In het MER en het daarbij behorende achtergronddocument 3 "Grondwater" is vermeld dat zelfs in het worst-case-scenario geen problemen worden verwacht ten gevolge van zettingen. Ten aanzien van de grondwaterstand wordt voorts opgemerkt dat het grondwater in het plangebied zeer diep ligt en alleen in de winterperiode een verandering te verwachten is (25 á 30 centimeter daling).    In deel C van het achtergronddocument 6 "Bodem" behorende bij het MER is, voor zover thans van belang, vermeld dat een kenmerk van de dekgrondbergingen is dat deze worden aangelegd tot op de basis van het grindpakket waar zich een minder goed tot slecht doorlatende ondergrond bevindt. Het oordeel van de Afdeling 2.28.    Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat appellant schade dan wel hinder van de ontgrondingswerkzaamheden op de dekgrondberging Trierveld zal ondervinden. Daartoe acht de Afdeling van belang dat uit het MER en de daarbij behorende achtergronddocumenten, zoals weergegeven in 2.27.2., blijkt dat de kans dat appellant schade dan wel hinder zal ondervinden zeer klein is, mede gelet op de afstand tussen de dekgrondberging Trierveld en de woning van appellant en de diepte van het grondwater ter plaatse van de woning van appellant. De enkele verwijzing van appellant naar de gevolgen van de ontgrondingen bij Stevol voor die omwonenden kan niet tot een ander oordeel leiden, nu niet is gebleken dat sprake is van een met deze situatie vergelijkbare situatie. Voorts hebben verweerders gesteld dat uit de situatie betreffende de ontgrondingen bij Stevol lering is getrokken en in verband daarmee aanpassingen zijn doorgevoerd in de schaderegeling. 2.29.    De Afdeling merkt voorts op dat verweerders maatregelen zullen treffen om uitloging vanuit de dekgrondbergingen te voorkomen dan wel te beperken, in die zin dat de ondoorlatende bodem als bodem van de dekgrondbergingen wordt gebruikt en controle zal plaatsvinden van de grondwaterkwaliteit in de omgeving van de dekgrondbergingen. Van onduidelijkheid over de te treffen maatregelen is dan ook niet gebleken. 2.30.    Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders in de bezwaren van [appellant sub 3] in redelijkheid geen beletsel behoefden te zien om de dekgrondberging Trierveld aan te wijzen als gebied met de bestemming "landbouw na ontgronding en opvulling".    Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond. Standpunt van de Buurtvereniging Voulwames voor het overige 2.31.    Appellante stelt zich op het standpunt dat de POL-aanvulling in strijd is met de Europese aanbestedingsrichtlijn, nu niet openbaar is aanbesteed. Tevens is het Consortium Grensmaas een verboden combinatie als bedoeld in artikel 6 van de Mededingingswet. Appellante vreest voor visuele hinder, geluidshinder en muggenplagen ten gevolge van de ontgronding op de locatie Itteren. Verweerders gebruiken de schaderegeling ten onrechte als excuus voor het gebrek aan een zorgvuldige belangenafweging, aldus appellante. Standpunt van verweerders 2.32.    Verweerders stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met de Europese aanbestedingsregels, nu met de Europese Commissie is overeengekomen op welke manier het project zal worden aanbesteed en uitgevoerd.    De geluidsbelasting ter plaatse van de woningen van de bewoners van Voulwames zal, volgens verweerders, voldoen aan de daarvoor geldende eisen. Betreffende de geluidsreducerende maatregelen in de vorm van een aarden wal en containers merken verweerders op dat het uitzicht aan de oostkant van Voulwames thans ook al wordt beperkt door een dijk en een kade. Dat gedurende de uitvoering van het project muggenoverlast zal ontstaan, achten verweerders aannemelijk. Na de ontgronding zal hiervan geen sprake meer zijn doordat het stilstaande water verdwijnt en een nieuw ecologisch evenwicht ontstaat.    Verweerders stellen dat de POL-aanvulling en de daarin vervatte cbb na een zorgvuldige belangenafweging tot stand zijn gekomen, uit een oogpunt van individuele hinder aanvaardbaar zijn en uitvoerbaar zijn binnen de wettelijke normen. De bijzondere schaderegeling is erop gericht om schadegevallen op een voortvarende wijze af te wikkelen en adequate schadevergoeding te waarborgen. Vaststelling van de feiten 2.33.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.33.1.    Voulwames is een gehucht met een zevental woningen dat gelegen is tussen de Maas en het Julianakanaal. Het gehucht ligt ten noorden van de gronden met de bestemming "natuur na ontgronding en opvulling" waar de dekgrondberging Itteren is voorzien en wordt van deze dekgrondberging gescheiden door een dijk, de zogenoemde DGR kade, en een strook met de bestemming "onvergraven natuur". 2.33.2.    In de POL-aanvulling hebben verweerders zich ten aanzien van de geluidsbelasting vanwege de ontgrondingsactiviteiten gebaseerd op de circulaire Natte grindwinningen van 27 februari 1992 (hierna: de Circulaire). De Circulaire beveelt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het equivalente geluidniveau aan, waarvan na een bestuurlijk afwegingsproces kan worden afgeweken tot een maximum etmaalwaarde van 60 dB(A). Verweerders hebben in de POL-aanvulling als beleidslijn geformuleerd dat de geluidsbelasting nergens de wettelijke grenswaarde van 60 dB(A) conform de Circulaire zal overschrijden. Het provinciaal bestuur van Limburg heeft voor grotere woonkernen (> 20 woningen) een lagere grenswaarde van 55 dB(A) ten gevolge van baggermolens als uitgangspunt genomen. De voorkeurswaarde voor zowel woonkernen als solitaire bebouwing is 50 dB(A) of lager. 2.33.3.    In achtergronddocument 9 "Hinder" behorende bij het MER is, voor zover thans van belang, vermeld dat voor solitaire woningen en clusters van minder dan 20 woningen een maximale grenswaarde van 60 dB(A) geldt. Nabij Voulwames, een cluster van minder dan 20 woningen, wordt de maximale grenswaarde van 60 dB(A) gerespecteerd.    Voor de locatie Voulwames is in de berekeningen rekening gehouden met een geluidreducerende maatregel in de vorm van een aarden wal of een afscherming met behulp van containers met een hoogte van 7 meter.    In tabel 19 in het MER is vermeld dat bij natte winning uitgaande van een inzet van 100% van de baggermolens, de waarden voor de dagperiode voor de locatie Voulwames, afhankelijk van de positie van de baggermolens, variëren van 42 tot maximaal 60 dB(A). 2.33.4.    In de POL-aanvulling is vermeld dat het uitgangspunt voor het afhandelen van schadeverzoeken is geweest dat de verzoekers snel uitsluitsel kunnen krijgen over hun schadeverzoek. Daarnaast werd het belangrijk geacht dat bijvoorbeeld bij scheurvorming in huizen het aannemelijkheidsprincipe wordt gebruikt in de bewijsvoering. Dit houdt in dat enige coulance wordt gebruikt in de bewijsvoering. In de uitvoeringsovereenkomst met het Consortium Grensmaas zijn afspraken gemaakt over, onder meer, het instellen van een Meldpunt voor de ondersteuning van verzoekers en de wijze van afhandeling van de schadeprocedures. Het oordeel van de Afdeling 2.34.    In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet op het standpunt hebben kunnen stellen dat geen sprake is van strijd is met de Europese aanbestedingsrichtlijn. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat met betrekking tot de manier van aanbesteding overeenstemming is bereikt met de Europese Commissie.    Het bezwaar van appellante betreffende artikel 6 van de Mededingingswet heeft betrekking op de uitvoering van het plan en kan in deze procedure niet aan de orde komen. 2.35.    De Afdeling acht de door verweerders op grond van de Circulaire gehanteerde maximale grenswaarde van 60 dB(A) niet onredelijk, nu voornoemde grenswaarde door verweerders slechts aanvaardbaar wordt geacht voor solitaire woningen en woonclusters van minder dan 20 woningen waar een lager geluidsniveau niet haalbaar is.    Uit het MER, zoals weergegeven in 2.33.3., blijkt dat ten aanzien van de woningen van appellanten aan voornoemde grenswaarde van 60 dB(A) kan worden voldaan. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gelet hierop hebben verweerders in de geluidsbelasting van de woningen van appellanten dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de locatie Itteren niet aan te wijzen als gebied met de bestemming "natuur na ontgronding en opvulling". 2.36.    Blijkens de stukken zullen de ontgrondingswerkzaamheden ook een tijdelijke wijziging van het woongenot van de bewoners van Voulwames tot gevolg hebben ten gevolge van de plaatsing van zeecontainers en mogelijke muggenplagen. Aan deze wijzigingen hebben verweerders echter geen overwegend belang hoeven toekennen. Daartoe acht de Afdeling van belang dat de zeecontainers zullen worden geplaatst om de geluidsbelasting voor het gehucht Voulwames te beperken en dat sprake is van een tijdelijke voorziening. Voorts is niet uitgesloten dat ten gevolge van de werkzaamheden sprake zal zijn van een tijdelijke toename van het aantal muggen, maar niet aannemelijk is geworden dat deze toename zodanig is dat de situatie op voorhand onaanvaardbaar moet worden geacht. 2.37.    De enkele stelling van appellante betreffende de schaderegeling, wordt niet gevolgd, nu van een onjuist gebruik of doel daarvan niet is gebleken. 2.38.    Het beroep van de Buurtvereniging Voulwames is, gelet op het bovenstaande, in zoverre ongegrond. Standpunt van de FVTOB en de SML voor het overige 2.39.    Appellanten hebben bezwaren tegen het VKA 2003 omdat de bestaande natuurwaarden, zoals de kronkelwaarden in en rond de dekgrondberging achter de Slapersdijk (de "banaan") en de Kingbeek, worden aangetast. Voorts vrezen appellanten dat de inwoners van Grevenbicht/Papenhoven geluidsoverlast en stofhinder zullen ondervinden ten gevolge van de ontgrondingswerkzaamheden. Standpunt van verweerders 2.40.    Verweerders stellen zich op het standpunt dat de kronkelwaardenformatie ten noorden van de Kingbeek en de Kink wordt afgegraven. Hierdoor treedt weliswaar verlies aan aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden op, maar daarnaast leidt de afgraving van deze waarden, volgens verweerders, tot een betere kwaliteit van de toekomstige natuurontwikkeling. Daarbij ligt in de POL-aanvulling de nadruk op het behoud van oudere aardkundige waarden die, in tegenstelling tot de jongere vormen, onvervangbaar worden geacht. De kronkelwaarden die in het VKA 2003 zullen verdwijnen, behoren, volgens verweerders tot de jongere, vervangbare waarden. Bovendien is afgraving van het gebied noodzakelijk om de grondbalans sluitend te krijgen en om te kunnen voldoen aan de randvoorwaarde. De Kingbeek zal, volgens verweerders, niet worden aangetast door de ontgrondingen.    Verweerders stellen zich voorts op het standpunt dat uit berekeningen blijkt dat voor de kernen Grevenbicht/Papenhoven de geluidsbelasting ten gevolge van de ontgrondingswerkzaamheden op de dekgrondberging achter de Slapersdijk 40 dB(A) bedraagt. Ten gevolge van de rivierverruiming op de gronden met de bestemming "natuur na ontgronding" wordt zonder geluidswerende voorzieningen een maximaal niveau van 57 dB(A) verwacht. Worden buitenkaads, aansluitend aan de kades afschermende voorzieningen, bijvoorbeeld geluidsschermen in de vorm van containers, geplaatst dan zal het geluidsniveau op de gevels dalen tot 46 dB(A), hetgeen een alleszins aanvaardbaar niveau is, aldus verweerders. Vaststelling van de feiten 2.41.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.42.    De kernen Grevenbicht en Papenhoven zijn ten zuiden van de dekgrondberging achter de Slapersdijk gelegen en ten oosten van de gronden met de bestemming "natuur na ontgronding", die zullen worden ontgrond om tot een stroomgeulverbreding voor de rivier te komen. 2.42.1.    De Kingbeek is een waterloop die ten zuiden van de dekgrondberging achter de Slapersdijk is gelegen, op gronden waaraan de bestemming "onvergraven natuur" is toegekend. 2.42.2.    In achtergronddocument 5 "Aardkundige en cultuurhistorische waarden", behorende bij het MER, is vermeld dat de locatie Koeweide met betrekking tot aardkundige en cultuurhistorische waarden als weinig gaaf moet worden beschouwd. Tot nu toe werd er van uitgegaan dat de Kingbeek in een "oude" Maasgeul zou stromen. Recent onderzoek aan vullingen van deze geul heeft echter een ouderdom op de overgang van de Vroege naar Hoge Middeleeuwen (9e/10e eeuw) opgeleverd. Geo-archeologisch booronderzoek in het gebied verder ten westen van de Kingbeek heeft de jongere ouderdom van het aanwezige kronkelwaardsysteem bevestigd maar geen nieuwe waardevolle aardkundige vormen opgeleverd.    Op kaartbijlage 1C behorende bij dit achtergronddocument is weergegeven dat het overgrote deel van de nog in het terrein zichtbare maasmeanders zijn gelegen tussen de dekgrondberging achter de Slapersdijk en de dekgrondberging Trierveld, in de loop van de Kingbeek. De kronkelwaarden ten westen van de Kingbeek zijn gelegen op de gronden die behoren tot de dekgrondberging achter de Slapersdijk. 2.42.3.    In achtergronddocument 9 "Hinder" behorende bij het MER is, voor zover thans van belang, vermeld dat ten gevolge van de werkzaamheden op de dekgrondberging achter de Slapersdijk de geluidsbelasting van de kernen Grevenbicht/Papenhoven maximaal 40 dB(A) zal bedragen. De geluidsbelasting van de kernen ten gevolge van de werkzaamheden vanwege de rivierverruiming op de gronden met de bestemming "natuur na ontgronding" ten westen van bedoelde kernen bedraagt maximaal 56 dB(A). Teneinde de geluidsbelasting te verlagen zou uitsluitend het aanleggen van een geluidswal in aanmerking komen. 2.42.4.    Voorts is in achtergronddocument 9, samengevat, vermeld dat de kernen Grevenbicht en Papenhoven ten aanzien van stofhinder als aandachtslocaties zijn aangemerkt. Zeker hier moeten de werkwegen en transporttrajecten op de win- en bergingslocaties zo ver mogelijk van de (woon)bebouwing worden gelegd. Bij deze aandachtlocaties moeten op de trajecten die langs deze woonkernen lopen, ook maatregelen worden genomen op het moment dat er gebruik zal worden gemaakt van de werkweg of het vervoerstraject én er sprake is van stuifgevoelige omstandigheden (een droge weg), door onder meer de in gebruik zijnde wegen en trajecten voldoende nat te houden. In de milieuvergunningen zullen duidelijke voorschriften moeten worden opgenomen om te waarborgen dat tijdens de uitvoering van het project de verspreiding van stof wordt tegengegaan. Het oordeel van de Afdeling 2.43.    Niet is in geschil dat een deel van de op de locatie Koeweide aanwezige kronkelwaarden door de ontgrondingswerkzaamheden zal verdwijnen. Verweerders hebben hieraan echter geen overwegende betekenis hoeven toekennen. Daartoe acht de Afdeling van belang dat een groot deel van de aanwezige kronkelwaarden in stand zal blijven, namelijk de onvervangbaar geachte waarden. Tevens is van belang dat ter plaatse van de te ontgraven gronden op de locatie Koeweide nieuwe natuur zal worden ontwikkeld. Niet is gebleken dat natuurontwikkeling ter plaatse niet mogelijk is. Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de Kingbeek door de ontgrondingswerkzaamheden en de landschappelijke veranderingen ten gevolge daarvan, zal worden aangetast.    In hetgeen appellanten hebben aangevoerd hebben verweerders derhalve in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de locatie achter de Slapersdijk (de "banaan") niet aan te wijzen als gebied met de bestemming "natuur na ontgronding en opvulling". 2.44.     Uit het MER, zoals weergegeven in 2.42.3., blijkt dat ten aanzien van de kernen Grevenbicht/Papenhoven aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A), zoals genoemd in de Circulaire, kan worden voldaan, indien bij de werkzaamheden ten gevolge van de rivierverruiming afschermende maatregelen worden getroffen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Tevens is niet gebleken dat bedoelde afschermende maatregelen niet zullen worden getroffen.    Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerders te treffen maatregelen, zoals weergegeven in 2.42.4., onvoldoende zijn om stofhinder te voorkomen dan wel te beperken.    Gelet hierop hebben verweerders in hetgeen appellanten hebben aangevoerd betreffende de kernen Grevenbicht/Papenhoven dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de locatie achter de Slapersdijk niet aan te wijzen als gebied met de bestemming "natuur na ontgronding en opvulling" noch om de gronden ten westen van die kernen niet aan te wijzen als gebied met de bestemming "natuur na ontgronding". 2.45.    Het beroep van de FVTOB en de SML is in zoverre ongegrond. Standpunt van [appellanten sub 7] 2.46.    Appellanten hebben bezwaren tegen de grens van de als cbb aangemerkte gronden met de bestemming "landbouw na ontgronding en opvulling" op de dekgrondberging Trierveld, nu deze ten onrechte grindwinning op hun gronden uitsluit. Deze bestemming zal, volgens appellanten, leiden tot jarenlange onzekerheid. Voorts vrezen appellanten voor geluidsoverlast ten gevolge van de ontgrondingswerkzaamheden op de dekgrondberging Trierveld. Deze werkzaamheden zullen, volgens hen, tot een grote aantasting van het landschap leiden waarvan het herstel lang zal duren. Standpunt van verweerders 2.47.    Verweerders stellen zich op het standpunt dat het beroep van appellanten gericht is tegen een weigering om een cbb te nemen en de Afdeling gelet daarop niet bevoegd is om kennis te nemen van dat beroep. Voorts stellen verweerders dat de door appellanten voorgestelde variant waarbij de als "geluidsgevoelig gebied" aangeduide gronden worden afgegraven, weliswaar voldoet aan de doelstellingen en afhankelijk van het milieuaspect beter of slechter scoort dan het VKA 2003, doch niet voldoet aan de randvoorwaarde budgetneutraliteit. Uitbreiding van de dekgrondberging Trierveld in westelijke richting is, gelet op de woningen en het agrarisch bedrijf ter plaatse, niet mogelijk. Voorts stellen verweerders dat het wenselijk is dat, indien de woonfunctie op de als "geluidsgevoelig gebied" aangeduide gronden zou komen te vervallen, deze gronden alsnog als wingebied kunnen worden aangewezen. Daarom zijn deze gronden mede aangeduid als "winzone".    De overlast ten gevolge van de ontgronding zal, volgens verweerders, binnen de wettelijke normen blijven. De afstand tussen de woonbebouwing en het geprojecteerde wingebied is voldoende om aan de gestelde voorwaarden van geluidshinder te voldoen. Wanneer voor een specifieke methode van winning is gekozen zal in het vergunningstraject, op basis van deze methode, de tijdsduur en het in te zetten materieel, worden getoetst of voldaan kan worden aan de geldende grenswaarden. Indien sprake is van overschrijding zullen in de vergunning aanvullende voorwaarden ter minimalisering van geluidshinder worden gesteld. Voorts verwijzen verweerders naar de planschaderegeling. Vaststelling van de feiten 2.48.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.48.1.    Appellanten wonen in Hoeve de Maas aan de Ruiterdijk, waaraan ook de hoeve van Fuchs ligt. Aan de gronden van appellanten is de bestemming "geluidsgevoelig gebied" toegekend en de gronden zijn tevens aangemerkt als "winzone". Bedoelde gronden grenzen in noordelijke, oostelijke en zuidelijke richting aan gronden waaraan in de POL-aanvulling de bestemming "landbouw na ontgronding en opvulling" is toegekend. Het betreft de dekgrondberging Trierveld. 2.48.2.    In de POL-aanvulling is vermeld dat onder "winzone" gebieden worden verstaan waarbinnen mogelijk ontgrond zal worden. In de POL-aanvulling zijn deze gebieden aangeduid met "geluidsgevoelige gebieden". Hier kan mogelijk en onder voorwaarden, met name ten aanzien van geluidshinder, sprake zijn van winning van delfstoffen gevolgd door opvulling met gebiedseigen, niet-vermarktbare grondstoffen. Om exploitatie van deze winzones mogelijk te maken, is een planologische regeling in het kader van het bestemmingsplan noodzakelijk.    Bij drie winzones is er sprake van woonbestemmingen welke binnen de grenzen van het wingebied zijn gelegen. Bij deze woonfuncties dienen zekere afstanden in acht genomen te worden tussen de werkzaamheden en de woningen om de maximaal toegestane geluidbelasting van 55 respectievelijk 60 dB(A) te kunnen respecteren. Dit heeft geleid tot een drietal winzones waar in de huidige situatie omwille van de geluidsgrenzen niet mag worden afgegraven. Op de plankaarten zijn deze winzones aangeduid als ‘geluidsgevoelig gebied’. Zowel qua efficiency van de werkzaamheden als voor wat betreft hinderbeleving is het aanhouden van geluidsgevoelige gebieden geen voorkeurssituatie. De winwerktuigen hebben minder ruimte om te manoeuvreren en er zal toch sprake zijn van hinder. In het vergunningstraject zullen de bepaalde geluidsbelastingen op basis van de nader uitgewerkte wijze van winning en daarbij te hanteren tijdsduur van het in te zetten materieel worden getoetst aan de grenswaarden. Bij overschrijding van de grenswaarden zullen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Indien de woonfunctie door middel van bijvoorbeeld een bestemmingsplanwijziging of privaatrechtelijke afspraken niet meer van toepassing wordt verklaard en er dus geen hinder meer kan worden ondervonden omdat er niet meer wordt gewoond, is het mogelijk dat ter plaatse met zwaar materieel ontgrond wordt. Hierdoor neemt de effectiviteit van werken toe. Het bestemmingsplan zal door middel van het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO moeten voorzien in deze mogelijkheid. 2.48.3.    In achtergronddocument 9 "Hinder" behorende bij het MER is, voor zover thans van belang, vermeld dat Hoeve de Maas en de hoeve van Fuchs zijn aangeduid als solitaire woningen. Voor solitaire woningen en clusters van minder dan 20 woningen geldt een maximale grenswaarde van 60 dB(A). Bij de solitaire woning gelegen nabij de natte kleiberging, zoals Hoeve de Maas, wordt een waarde berekend van ten hoogste 58 dB(A). Het oordeel van de Afdeling 2.49.    Anders dan verweerders in hun verweerschrift stellen, is de Afdeling bevoegd om kennis te nemen van het beroep van appellant, nu dit beroep zich richt tegen de ligging van de grens van het als cbb aangemerkte gebied en derhalve is gericht tegen de cbb. 2.50.    Ten aanzien van de stelling van appellanten dat de begrenzing van de cbb voor onzekerheid zorgt, overweegt de Afdeling het volgende.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerders het ontgronden van het in geschil zijnde gebied met de bestemming "geluidsgevoelig gebied" niet noodzakelijk achten om het Grensmaasproject te kunnen uitvoeren, noch dat het voornemen bestaat om het gebied alsnog te betrekken bij het Grensmaasproject. Dat in de POL-aanvulling wordt voorgesteld om in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO op te nemen, maakt dit niet anders, aangezien deze bevoegdheid, naar verwachting, slechts zal worden toegepast indien appellanten niet meer woonachtig zijn op bedoelde gronden. Voorts hebben verweerders ter zitting toegezegd dat indien appellanten dat willen, de gronden zullen worden aangekocht.    Verweerders hebben in de stelling van appellanten dat de begrenzing van de cbb voor onzekerheid zorgt, dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de locatie Trierveld, zoals deze in de POL-aanvulling is begrensd, aan te wijzen als gebied met de bestemming "landbouw na ontgronding en opvulling". 2.51.    De Afdeling acht, zoals reeds in 2.35. overwogen, de door verweerders gehanteerde grenswaarde van 60 dB(A) voor solitaire bebouwing op grond van de Circulaire, niet onredelijk. Uit het MER, zoals weergegeven in 2.48.3., blijkt dat ten aanzien van de woning van appellanten aan voornoemde grenswaarde van 60 dB(A) kan worden voldaan. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gelet hierop hebben verweerders in de geluidsbelasting van de woning van appellanten dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de dekgrondberging Trierveld niet aan te wijzen als gebied met de bestemming "landbouw na ontgronding en opvulling". 2.52.    In het bezwaar van appellanten betreffende de aantasting van het landschap, waarvan het herstel lang zal duren, hebben verweerders in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de locatie Koeweide niet volgens het VKA 2003 in te richten.    Daartoe acht de Afdeling van belang dat uit de stukken genoegzaam is gebleken dat het landschap zich weer van de ontgrondingswerkzaamheden als voorzien in het Grensmaasproject zal herstellen en dat daartoe ter plaatse van de gronden met de bestemming "natuur na ontgronding" en "natuur na ontgronding en opvulling" natuurontwikkeling zal plaatsvinden. Voor de gronden waarop de dekgrondberging Trierveld is voorzien, wordt eenzelfde gebruik als het bestaande voorzien, nu deze gronden opnieuw een agrarische bestemming zullen krijgen. 2.53.    Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders in de bezwaren van [appellanten sub 7] in redelijkheid geen beletsel behoefden te zien om de locatie Trierveld, zoals deze in de POL-aanvulling is begrensd, aan te wijzen als gebied met de bestemming "landbouw na ontgronding en opvulling".    Het beroep van [appellanten sub 7] is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.54.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart zich onbevoegd van het beroep van [appellante sub 6] kennis te nemen; II.    verklaart de beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], Buurtvereniging Voulwames, Vereniging "Federatief Verband Tegen Ontgrindingen in Born" en de stichting "Stichting Milieufederatie Limburg" en [appellanten sub 7] ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Troost Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2007 234-458.