Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8161

Datum uitspraak2007-02-09
Datum gepubliceerd2007-02-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754013-06 + 22.004795-04 (TUL)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak. Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 24 januari 2006 tot en met 22 februari 2006 te Den Haag en/of [plaats] opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft gehad die kennelijk bestemd zijn tot het in vereniging begaan van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. Van de in de telastlegging genoemde voorwerpen kan enkel worden bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte B opzettelijk voorhanden had (in de zin van artikel 46 Sr) een vervoermiddel (de auto van medevredachte B) en twee mobiele telefoons. Niet kan worden gezegd dat de misdadige bestemming van de auto en de mobiele telefoons voor de gemiddelde rechtsgenoot in het oog springt.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VONNIS) parketnummers 09/754013-06 + 22.004795-04 (TUL) 's-Gravenhage, 9 februari 2007 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte [E] ], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, adres: [adres] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 september 2006, 1 november 2006, 3 november 2006, 22 januari 2007, 24 januari 2007 en 26 januari 2007. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting van 24 januari 2007 verschenen en gehoord. Ter terechtzitting van 22 en 26 januari 2007 zijn zowel de verdachte als zijn raadsman niet verschenen. De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij - aangepaste - dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte bij arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, d.d. 18 april 2005 is veroordeeld, te weten drie weken gevangenisstraf. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt B, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen cs gas busje zal worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder verdachte inbeslaggenomen bivakmutsen zullen worden verbeurdverklaard. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd - na aanpassing van de telastlegging ter terechtzitting van 1 november 2006 - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering aanpassing telastlegging, gemerkt A1. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij - aangepaste - dagvaarding is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank heeft dienaangaande het volgende overwogen. Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij in de periode van 24 januari 2006 tot en met 22 februari 2006 te Den Haag en/of [G.] opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft gehad die kennelijk bestemd zijn tot het in vereniging begaan van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. Feiten Van belang is het volgende feitencomplex. Verdachte heeft op enig moment [medeverdachte D] benaderd ten behoeve van een vriend van hem. Deze vriend [vriend X], zou financieel zijn benadeeld door [Y]. [Y], die veel geld in huis zou hebben liggen, zou volgens verdachte moeten worden "teruggepakt". [Medeverdachte D] heeft verdachte en [vriend X] daartoe in contact gebracht met [medeverdachte B]. In de ochtend van 16 februari 2006 is verdachte samen met [medeverdachte B], in diens auto, vanuit Den Haag naar Overijssel gereden. Onderweg, in [W.], is [vriend X] ingestapt. [vriend X] heeft [medeverdachte B] en verdachte, volgens een eerder gemaakte afspraak, de woning van [Y] aan de [adres A] aangewezen en vervolgens de boerderij van diens vader, [Z], op de [adres B]. De auto van [medeverdachte B] is rond 11:24 op de [adres A] gesignaleerd en tussen 11:37 uur en 11:41 uur op de [adres B]. Uit de in de auto van [medeverdachte B] opgenomen vertrouwelijke communicatie (ovc) blijkt niet dat één van de inzittenden ter plaatse uit de auto is gestapt. Op de terugweg naar Den Haag hebben [medeverdachte B] en verdachte in de auto gesproken over de woningen die [vriend X] hen had aangewezen en gespeculeerd waar het beoogde geld verstopt zou liggen - bij vader [Z] of bij zoon [Y]. Verder hebben zij gesproken over welke voorwerpen ter gelegenheid van een overval op vader [Z] en/of zoon [Y] zouden moeten worden meegenomen ("bivakmutsen en wapen") en hoe zij de beoogde slachtoffers vervolgens zouden achterlaten ("vastbinden met tie-raps", "chloroform meenemen"). [Medeverdachte B] heeft ten tijde van de autorit van en naar Overijssel veelvuldig gebruik gemaakt van zijn mobiele telefoon, doch heeft geen met betrekking tot het onderhavige feit relevante gesprekken gevoerd. Verdachte had weliswaar ook een mobiele telefoon bij zich, doch niet is vastgesteld dat hij daarvan in de auto met [medeverdachte B] gebruik heeft gemaakt. Op 22 februari 2006 heeft de politie verdachte op het politiebureau ontboden en hem geconfronteerd met de onderzoeksgegevens die haar uit opgenomen vertrouwelijke communicatie in de auto van [medeverdachte B] bekend waren geworden. Verdachte heeft hierop, door tussenkomst van [medeverdachte D], [medeverdachte B] ingelicht, waarna is besloten om het plan om [Y] - met geweld - geld afhandig te maken is afgeblazen. Verdachte is op 13 juni 2006 aangehouden. Bij doorzoeking van zijn woning en zijn auto op die dag zijn, voor zover thans relevant, bivakmutsen aangetroffen. [Medeverdachte B] is op 23 april 2006 aangehouden. Bij zijn aanhouding werd in zijn broeksband een vuurwapen aangetroffen. [Medeverdachte B] heeft verklaard dat hij dat vuurwapen altijd bij zich draagt, maar dat niemand dat weet. Artikel 46 Sr In het kader van de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van een voorbereidingshandeling in de zin van artikel 46 Sr stelt de rechtbank voorop dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte B], reeds op het moment dat zij op 16 februari 2006 naar Overijssel afreisden, voornemens waren om [Y] op enig moment een groot geldbedrag afhandig te maken waarbij geweld en/of bedreiging met geweld jegens hem niet zou worden geschuwd. Aldus kan worden aangenomen dat [medeverdachte B] en verdachte het in vereniging begaan van een misdrijf voor ogen hadden waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Van de in de telastlegging genoemde voorwerpen kan enkel worden bewezen dat verdachte tezamen met [medeverdachte B] opzettelijk voorhanden had (in de zin van artikel 46 Sr) een vervoermiddel (de auto van [medeverdachte B]) en twee mobiele telefoons. De rechtbank merkt hierbij nog op dat medeverdachte [medeverdachte B] na zijn aanhouding op 23 april 2006 weliswaar heeft verklaard dat hij altijd een wapen draagt en dat hij ten tijde van zijn voornoemde aanhouding ook daadwerkelijk een wapen in zijn broeksband droeg, maar de rechtbank acht dat onvoldoende om wettig bewezen te verklaren dat [medeverdachte B] ook op 16 februari 2006 een wapen voorhanden heeft gehad. Van de bij de doorzoeking op 13 juni 2006 van de woning en auto van verdachte aangetroffen voorwerpen, voorzover in de telastlegging genoemd, kan niet worden vastgesteld dat verdachte die ten tijde van de autorit naar [plaats adres B] voorhanden had noch dat hij die voorwerpen in de periode van 24 januari tot en met 22 februari 2006 in Den Haag voorhanden had ten behoeve van de uitvoering van enig misdrijf jegens vader [Z] en/of zoon [Y] op een later moment. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat de - alledaagse - voorwerpen die verdachte met [medeverdachte B] voorhanden had ten tijde van de autorit naar [plaats adres B] kennelijk bestemd waren tot het in vereniging begaan van een misdrijf jegens vader [Z] en/of zoon [Y]. In de kern komen de gedragingen van verdachte en [medeverdachte B] hierop neer dat zij zich te [plaats adres A] en [plaats adres B] door een derde, volgens afspraak, woningen hebben laten aanwijzen van de persoon of personen die zij geld afhandig wilden maken. Niet is gebleken dat zij ter plaatse uit de auto zijn gestapt of langer hebben rondgereden dan enkele minuten. Van een situatie waarin verdachte en [medeverdachte B] één of meer locatie(s) zijn gaan observeren of afleggen is dan ook geen sprake (anders dan in de casus die ten grondslag liggen aan HR 18 november 2003, LJN AJ0535 en AJ 0517, Rb Dordrecht 2 oktober 2006, LJN AZ0042). Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de misdadige bestemming van de auto en de mobiele telefoons voor de gemiddelde rechtsgenoot in het oog springt. Op grond van het voorgaande zal verdachte dan ook van het hem telastgelegde worden vrijgesproken. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank heeft ten aanzien van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen cs gas busje (nummer 1) vastgesteld dat deze spuitbus een voorwerp is dat bestemd is voor het treffen van personen met een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof. Het cs gas busje is dan ook een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II onder 6º van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen levert overtreding van artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie op, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Op grond van het vorenstaande kan vastgesteld worden dat verdachte, door het voorhanden hebben van deze spuitbus een strafbaar feit heeft begaan. Nu ten slotte het busje van zodanig aard is dat het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet en het algemeen belang, zal de rechtbank dit cs gas busje onttrekken aan het verkeer. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de overige blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen (nummer 2, 3 en 4). Vordering tenuitvoerlegging. De rechtbank merkt ten aanzien van de vordering na voorwaardelijk veroordeling van de officier van justitie het volgende op. Uit de vordering blijkt dat de officier van justitie deze uitdrukkelijk heeft gekoppeld aan het feit waarvan de verdachte, zoals hierboven overwogen, wordt vrijgesproken. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vordering na voorwaardelijk veroordeling zal afwijzen. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het - bij aangepaste dagvaarding - telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; in verzekering gesteld op : 13 juni 2006; in voorlopige hechtenis gesteld op : 16 juni 2006 in vrijheid gesteld op : 1 februari 2007; wijst af de vordering d.d. 10 oktober 2006 tot ten uitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 18 april 2005, gewezen onder rolnummer 22.004795-04. verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: een cs gas busje; gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2, 3 en 4, te weten: de vier bivakmutsen. Dit vonnis is gewezen door mrs De Boer, voorzitter Steeghs en Bockwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van der Steen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2007.