Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8164

Datum uitspraak2007-01-23
Datum gepubliceerd2007-02-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/4059
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Afwijzing van verzoek dat betrekking heeft op weigering reguliere bouwvergunning eerste fase voor oprichten van een vrijstaande woning en voor het vergroten van een bestaande paardenstal. Verzoekster wenst te worden behandeld als was zij in het bezit van de bouwvergunning eerste fase. Zij wijst daarbij op artikel 27, derde lid, Reconstructiewet concentratiegebieden waardoor van rechtswege een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO is verleend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat de bouwvergunning eerste fase verleend zou moeten worden. Verhouding Reconstructieplan en Reconstructiewet. Daargelaten of het Reconstructieplan als vrijstelling moet gelden, is voorzieningenrechter niet op voorhand ervan overtuigd dat het bouwplan in overeenstemming is met het Reconstructieplan.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/4059 VV uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2007 op het verzoek om voorlopige voorziening inzake [verzoeker], gevestigd te Scherpenzeel, verzoekster, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Renswoude, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op verweerders besluit van 2 november 2006, waarbij de reguliere bouwvergunning eerste fase voor het oprichten van een vrijstaande woning met aangebouwde garage en voor het vergroten van een bestaande paardenstal op het kadastrale perceel sectie G nr. 747 en 854, gelegen aan de [adres] (hierna: het perceel) is geweigerd. 1.2 Het verzoek is op 9 januari 2007 ter zitting behandeld, waar namens verzoekster is verschenen J. Inkenhaag, bijgestaan door ing. H.W. Ebbers, werkzaam bij Accon Accountants en adviseurs te Zaltbommel. Namens verweerder is verschenen J.C. van Essen, werkzaam bij de gemeente Renswoude. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het besluit tot weigering van de bouwvergunning niet genomen had mogen worden, omdat de bouwvergunning reeds van rechtswege op 4 oktober 2006 is verleend. Volgens verzoekster past het bouwplan binnen de kaders van het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost (hierna: het Reconstructieplan). Gelet op artikel 27, derde lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden (Rwc) is volgens verzoekster van rechtswege een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend, zodat er geen planologisch beletsel is voor het verlenen van de bouwvergunning. Aangezien verweerder de termijn van afhandeling na 12 juli 2006 niet meer heeft verlengd, is volgens verzoekster vervolgens per 4 oktober 2006 van rechtswege een bouwvergunning verleend. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter te bepalen dat sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning. 2.4 In artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet (hierna: de Ww) , gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, van de Ww, is bepaald dat een bouwvergunning eerste fase slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwwerk: a. (…) b. niet voldoet aan de bouwverordening; c. in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld; d. in strijd is met redelijke eisen van welstand; e. (…). In artikel 11, eerste lid, van de Rwc is bepaald dat voor elk concentratiegebied een of meer reconstructieplannen worden vastgesteld. In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat in het reconstructieplan wordt aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van de wet van toepassing is. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Rwc, voor zover hier van belang, geldt het reconstructieplan voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, van de wet aangewezen delen van het reconstructiegebied als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO. Ingevolge het derde lid geldt, voor zover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. 2.5 De voorzieningenrechter leidt uit het verzoekschrift af, en hetgeen daarover ter zitting naar voren is gebracht, dat verzoekster wenst te worden behandeld als was zij in het bezit van de bouwvergunning eerste fase. Voor het treffen van een dergelijke verstrekkende voorlopige voorziening is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter slechts plaats indien op grond van de beschikbare gegevens met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat de bouwvergunning eerste fase verleend zou moeten worden. Bovendien moeten feiten en omstandigheden aanwijsbaar zijn die meebrengen dat een onmiddellijke voorziening is vereist. De voorzieningenrechter is daarvan onvoldoende gebleken. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. 2.6 Het perceel waarop de aanvraag om een bouwvergunning betrekking heeft, is in het Reconstructieplan aangeduid als landbouwontwikkelingsgebied. In hoofdstuk 4 van het Reconstructieplan is aangegeven dat in landbouwontwikkelingsgebieden het primaat bij de landbouw ligt en dat het behoud en de uitbreiding van productieruimte zo veel mogelijk wordt veilig gesteld. Uitbreiding en ook nieuwvestiging van intensieve veehouderij is mogelijk, maar maximaal gebruik van de bestaande locaties staat voorop. 2.7 Niet betwist wordt dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Verweerder heeft gewezen op hoofdstuk 6 van het Reconstructieplan waarin is verwoord dat het Reconstructieplan niet voorziet in projecten waarvoor het plan als een vrijstelling in de zin van artikel 19 van de WRO kan gelden. Verzoekster heeft daartegen ingebracht dat die passage buiten toepassing moet blijven, omdat de werking van artikel 27, derde lid, van de Rwc niet in een lager wettelijk voorschrift buiten werking kan worden gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voorzieningenprocedure zich niet leent voor beantwoording van de vraag of het Reconstructieplan in zoverre buiten toepassing moet blijven. Daargelaten of het Reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO moet gelden, is de voorzieningenrechter er echter niet op voorhand van overtuigd dat het bouwplan in overeenstemming is met het Reconstructieplan. In een landbouwontwikkelingsgebied ligt het primaat immers bij landbouw. Anders dan verzoeksters gemachtigde heeft aangevoerd, kan een stoeterij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet als landbouw worden beschouwd. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat in het Reconstructieplan juist een onderscheid gemaakt wordt tussen landbouw en veehouderij. Niet in geschil is dat de stoeterij evenmin kan worden gerekend tot de intensieve veehouderij. Naar het voorlopige oordeel kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan het feit dat een stoeterij niet expliciet is uitgesloten. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat tal van ruimtelijke ontwikkelingen niet expliciet zijn uitgesloten die onmiskenbaar niet zijn toegestaan. 2.8 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat evenmin op voorhand vast staat dat het bouwplan in overeenstemming is met de overige voorwaarden die van toepassing zijn op grond van artikel 56a, tweede lid, van de Ww, gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, van de Ww. De voorzieningenrechter merkt in dat verband op dat aan die voorwaarden niet kan worden voorbijgegaan op de grond dat de bouwvergunning van rechtswege zou zijn verleend. Uit artikel 46, eerste, derde lid en vierde lid van de Ww volgt immers dat alleen sprake kan zijn van een van rechtswege verleende bouwvergunning indien geen vrijstelling van het bestemmingsplan is vereist. Aangezien het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan is wel vrijstelling vereist. Dat het Reconstructieplan onder omstandigheden als een dergelijke vrijstelling kan gelden, brengt geen verandering in het bepaald in artikel 46 van de Ww. 2.9 De voorzieningenrechter hecht eraan op te merken dat het voorgaande niet wegneemt dat verweerder bij het nemen van een besluit op bezwaar zal moeten motiveren om welke reden het Reconstructieplan niet als vrijstelling kan gelden en op welke gronden geen vrijstelling wordt verleend van het bestemmingsplan. Daarbij zal verweerder moeten betrekken dat in landbouwontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij onder voorwaarden wordt toegestaan, terwijl die bedrijfstak een groter ruimtelijk effect heeft dan niet intensieve veehouderij. 2.10 De voorzieningenrechter is, gelet op voorgaande, van oordeel dat niet kan worden gezegd dat met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat de bouwvergunning eerste fase verleend zou moeten worden. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. M.S.D. de Weerd mr. R.P. den Otter Afschrift verzonden op: