Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8177

Datum uitspraak2007-02-12
Datum gepubliceerd2007-02-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/002021-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank verklaard bewezen dat verdachte ongeveer 700.000 gulden heeft verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat dit door drugshandel in elk geval door enig misdrijf was verkregen. Ook bewezen is dat verdachtes autobedrijf meermalen valsheid in geschrifte heeft gepleegd, aan welke gedraging verdachte leiding gaf. Ten derde acht de rechtbank bewezen dat verdachte goederen aan een failliete boedel goederen heeft onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. De rechtbank legt hem 15 maanden gevangenisstraf op.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummer: 08/002021-01 STRAFVONNIS Uitspraak: 12 februari 2007 De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [datum] 1954, wonende te [adres en woonplaats] terechtstaande -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake dat: 1. hij op op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 14 december 2001 te Deurningen en/of elders in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte op meerdere tijdstippen in voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen goederen/geldbedragen ondermeer geldbedragen van in totaal (omgerekend) ongeveer 730.000 gulden, ontvangen van [derde 1] (dossier [derde 1], p. 1032), geldbedragen van in totaal (omgerekend) 2.984.670 gulden, ontvangen van [derde 2] (Dossier [derde 2] p. 2028, terwijl verdachte telkens ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voormelde goederen/gedbedragen wist dat deze door drugshandel in elk geval door enig misdrijf waren verkregen; althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht leiden: hij op op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 14 december 2001 te Deurningen en/of elders in Nederland (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen goederen/geldbedragen te weten ondermeer geldbedragen van in totaal (omgerekend) ongeveer 700.000 gulden, ontvangen van [derde 1] (dossier [derde 1], p. 1032 ) geldbedragen van in totaal (omgerekend) 2.984.670 gulden, ontvangen van [derde 2] (Dossier [derde 2] p. 2028 terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) (telkens) wist danwel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze door drugshandel in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen; art 417 Wetboek van Strafrecht 2. [eigennaam verdachte] Auto's B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 1999 tot en met 1 maart 2002 te Deurningen, althans in Nederland, een of meermalen facturen en/of kwitanties en overeenkomsten althans documenten te weten (onder meer): A: Factuur 3004005 d.d. 26-02-2001 (FIOD Verbaal p.45,DOC 1/D.15/12) B: Factuur 1000694 d.d. 01-07-2000 "Origineel [3]"(FIOD verbaal p.28, DOC 1/D.13/02) C: Factuur 1000604 d.d. 09-05-2000 "Origineel [6]"(FIOD verbaal p. 30, DOC 1/D.14/03) D: Factuur 1001027 d.d. 18-06-2001 "Origineel [1]"(FIOD verbaal p. 35, DOC 1/D.12/03) E: Factuur 1000654 d.d. 08-06-2000 " Kopie 1 [1]"(FIOD verbaal p. 39, DOC 1/D16/07) F: Kaskwitantie "379" d.d. 08-06-2000 (FIOD verbaal p. 43, DOC 1/D.16/22) G: Factuur 1001203 d.d. 15-01-2002 "Origineel [7]"(FIOD verbaal p. 26, Bijlage bij 1/V.6.01) H: Leasecontract d.d. 31 augustus 2000 tussen [derde 3] en [eigennaam verdachte] auto's (p. 005251 jo Fiod verbaal 1/AH/01) I: Huurovereenkomst gedateerd 21 maart 2000 (Dossier [derde 4], p. 004054) J: Huurovereenkomst gedateerd 1 juli 1999 (Dossier [derde 4], p. 004055) K: Huurovereenkomst d.d. 3 januari 2000 (Dossier [derde 4], p. 004056) L: Orderbevestiging d.d. 14-12-2001 (Dossier [derde 5], p. 8078) M: Leasecontract d.d. 22 januari 2001 tussen [derde 6] en [eigennaam verdachte] Auto's B.V. (p. 05261) - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid A: te vermelden dat een reparatie heeft plaatsgevonden B: onjuiste bedragen te vermelden voor BTW,BPM en/of Inkoop en/of een valse handtekening te plaatsen. C: een onjuiste inkoop te vermelden en/of een valse handtekening te plaatsen D: een transactie te vermelden die niet heeft plaats gevonden E: een transactie te vermelden die niet heeft plaats gevonden F: een kasontvangst te vermelden die niet als beschreven heeft plaatsgevonden. G: een valse handtekening te plaatsen en/of onjuiste bedragen te vermelden. H: te doen voorkomen dat de overeenkomst op of na 31 augustus 2000 ondertekend is, terwijl de handtekening van mevrouw [derde 3] geplaatst is vóórafgaand aan de overeenkomst. I: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop J: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop K: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop L: een transactie te vermelden die niet heeft plaatsgevonden. M: een lease-overeenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop, althans van een andere rechtsverhouding tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander althans alleen (telkens) leiding heeft gegeven; art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3. De fiscale eenheid [eigennaam verdachte] auto's B.V. en [eigennaam verdachte] Tweewielers B.V. cs in of omstreeks de periode 1 januari 2000 tot en met 1 maart 2002 te Deurningen, in elk geval in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers werden boekingstukken buiten de boekhouding gelaten en/of werden boekingen bijgehouden in een schaduwboekhouding en/of werden valse facturen in de boekhouding opgenomen tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) leiding heeft gegeven; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (Fiod verbaal, pagina 52 e.v.) art 68 lid 2 ahf/ond d Algemene wet inzake rijksbelastingen art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen 4. De fiscale eenheid [eigennaam verdachte] auto's B.V. en [eigennaam verdachte] Tweewielers B.V. cs op één of meer tijdstippen in de periode van 29 april 1999 tot en met 24 april 2001 te Enschede en/of Deurningen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de maand(en) maart 1999 en/of juni 1999 en/of maart 2000 en/of juni 2000 en/of september 2000 en of maart 2001 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die fiscale eenheid [eigennaam verdachte] auto's B.V. en [eigennaam verdachte] Tweewielers B.V. cs (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst althans de belastingdienst te Enschede ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) kalendermaand(en)(telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) leiding heeft gegeven; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen 5. hij in de periode 14 december 2001 tot en met 29 mei 2002, te Deurningen, althans in Nederland, van (een) voorwerp(en), te weten A een voertuig Ferrari Maranello kenteken TJ-LB-32 en/of B een voertuig BMW X5, kenteken 49-GB-BX, C een voertuig Ferrari Modena 360, kenteken BOR-VJ466 F: een voertuig Mercedes ML 430, kenteken 48-DN-GB verhuld heeft wie de rechthebbenden(n) was/waren terwijl verdachte wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf, immers werden deze voertuigen door verdachte op naam gesteld of gehouden van [eigennaam verdachte] Auto's of een aan [eigennaam verdachte] Auto's BV gelieerd bedrijf terwijl zij feitelijk in eigendom toebehoorden aan: [derde 2] (A, B en C) [derde 7] (F) en terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voertuig(en) betaald waren met de opbrengt van een misdrijf te weten drugshandel en/of oplichting (Dossier [derde 2], p. 2015) ((Dossier [derde 7] p. 006007) art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht 6. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 januari 2002 tot en met 1 maart 2002, te Deurningen en/of te Hengelo (O),in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander althans alleen, in het faillissement van [derde 5] die bij vonnis van de rechtbank te Almelo d.d. 16 januari 2002 in staat van faillissement is verklaard, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [derde 5], enig(e) goed(eren), te weten een schilderij van Jan te Wierik en/of een schilderij van Henk Porters en/of een voertuig te weten een Renault Clio kenteken ZN-16-NZ aan de boedel van [derde 5] heeft onttrokken; (Dossier [derde 5] p. 8000-8087) althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht leiden: hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 januari 2002 tot en met 1 maart 2002, te Deurningen en/of te Hengelo (O),in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander althans alleen, in het faillissement van [derde 5] die bij vonnis van de rechtbank te Almelo d.d. 16 januari 2002 in staat van faillissement is verklaard, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [derde 5], enig(e) goed(eren), te weten een schilderij van Jan te Wierik en/of een schilderij van Henk Porters en/of een voertuig te weten een Renault Clio kenteken ZN-16-NZ aan de boedel van [derde 5] te onttrekken een schilderij van Jan te Wierik in zijn woning heeft opgeslagen en/of een schilderij van Henk Porters in zijn woning heeft opgeslagen en/of een orderbevestiging gedateerd 14-12-2001 valselijk heeft opgemaakt (p 8078) en/of een voertuig te weten een Renault Clio kenteken ZN-16-NZ op het terrein van een aan hem gelieerd bedrijf heeft opgeslagen terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid. (Art 344 ahf. Sub 1) art 344 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad. De raadsman heeft in zijn pleitnota aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 6 primair onbegrijpelijk is omdat niet voldaan wordt aan de eisen zoals die zijn gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering met name zou niet feitelijk zijn omschreven waar de benadeling van de boedel uit zou hebben bestaan en dat derhalve de dagvaarding ten aanzien van feit 6 primair zo begrijpt de rechtbank partieel nietig behoort te worden verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de dagvaarding genoegzaam en duidelijk wat aan verdachte ten aanzien van feit sub 6 primair verweten wordt en een nadere aanduiding schrijft de wet niet voor. Bovendien is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat voor verdachte en de raadsman ook zeer wel duidelijk was welke gedraging werd verweten. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer. De raadsman heeft voorts meermalen betoogd in zijn pleitnota dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 van het Verdag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waardoor het openbaar ministerie in zijn vervolging terzake van de tenlastegelegde feiten niet-ontvankelijk is. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. De eerste daad van vervolging waaruit verdachte in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie van plan was tegen hem strafvervolging in te stellen, heeft op 1 maart 2002 plaatsgevonden (datum huiszoeking). Hoewel de rechtbank vaststelt dat de zaak omvangrijk en ingewikkeld is, is zij van oordeel dat de termijn tussen deze eerste daad van vervolging en het aanbrengen van de zaak op 12 juli 2004 onwenselijk lang is. Na de eerste behandeling van de zaak op 12 juli 2004 zijn op verzoek van de verdediging een zeer groot aantal getuigen gehoord. Dit horen heeft de nodige tijd in beslag genomen en dit tijdsverlies dient deels op het conto van de verdediging te worden geschreven. Anderzijds heeft dit tijdsverlies mede geleid tot een partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank komt alles overziende tot de slotsom dat geen sprake is van een zodanige overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 van het EVRM, dat algehele niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te volgen. Wel is de overschrijding voorafgaand aan de 1e zitting van dien aard, dat de rechtbank bij zijn strafbepaling daar rekening mee zal houden. Tengevolge hiervan wordt het verweer verworpen en dient het openbaar ministerie in zijn vervolging ontvankelijk te worden verklaard. De raadsman heeft voorts nog aangevoerd in zijn pleitnotitie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is ten aanzien van de feiten sub 1, sub 2 en sub 6 wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. De raadsman heeft zakelijk weergegeven gesteld dat de officier van justitie alleen verdachte heeft vervolgd, terwijl geen van de medeverdachten is vervolgd. Dit verweer wordt door de rechtbank wegens onvoldoende feitelijke grondslag verworpen. Voor zover de raadsman overigens niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en/of bewijsuitsluiting heeft bepleit worden deze verweren verworpen. Van een zodanige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde opleverend optreden van de met opsporing en/of vervolging belaste ambtenaren waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan is niet gebleken. De rechtbank overweegt voorts dat het openbaar ministerie deels niet ontvankelijk is verklaard na het ter zitting van 3 mei 2006 verhandelde . Blijkens de beslissing mede naar aanleiding van preliminaire verweren, ex art. 283 Wetboek van Strafvordering, neergelegd in het proces-verbaal van die zitting, betreft dit de tenlaste-gelegde feiten 1 t/m 6, daar waar deze feiten betrekking hebben op het dossier [derde 2] en [derde 7]. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 primair, sub 3 en sub 4 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het sub 1 primair tenlastegelegde acht de rechtbank de aanwezigheid van een gewoonte niet aanwezig zodat verdachte van het feit sub 1 primair moet worden vrijgesproken. Immers heeft het openbaar ministerie op de zitting van 12 juli 2004 de tenlastelegging gewijzigd in die zin dat de zaak van [derde 8] is geschrapt van de tenlastelegging en voorts is het openbaar ministerie op de zitting van 3 mei 2006 door deze rechtbank partieel niet ontvankelijk verklaard ten aanzien van de feiten die betrekking hebben op het dossier van [derde 2] en [derde 7]. Ten aanzien van het sub 3 en sub 4 tenlastegelegde is de rechtbank van mening dat niet bewezen is dat verdachte opzettelijk geen administratie heeft gevoerd of aangiften onjuist heeft ingevuld overeenkomstig de door de Belastingwet gestelde eisen, met name nu dit door het openbaar ministerie onvoldoende met concrete bewijsmiddelen is onderbouwd. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen –welke in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 subsidiair, sub 2 en sub 6 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 14 december 2001 te Deurningen of elders in Nederland heeft verworven en voorhanden heeft gehad een geldbedrag van ongeveer 700.000 gulden, ontvangen van [derde 1], terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormelde goed wist dat dit door drugshandel in elk geval door enig misdrijf was verkregen; 2. [eigennaam verdachte] Auto's B.V. in de periode 1 januari 1999 tot en met 1 maart 2002 te Deurningen, meermalen facturen en overeenkomsten te weten: A: Factuur 3004005 d.d. 26-02-2001 C: Factuur 1000604 d.d. 09-05-2000 "Origineel [6]" D: Factuur 1001027 d.d. 18-06-2001 "Origineel [1]" G: Factuur 1001203 d.d. 15-01-2002 "Origineel [7]" H: Leasecontract d.d. 31 augustus 2000 tussen [derde 3] en [eigennaam verdachte] auto's I: Huurovereenkomst gedateerd 21 maart 2000 J: Huurovereenkomst gedateerd 1 juli 1999 K: Huurovereenkomst d.d. 3 januari 2000 L: Orderbevestiging d.d. 14-12-2001 M: Leasecontract d.d. 22 januari 2001 tussen [derde 6] en [eigennaam verdachte] Auto's B.V. - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door telkens opzettelijk in strijd met de waarheid A: te vermelden dat een reparatie heeft plaatsgevonden C: een onjuiste inkoop te vermelden en/of een valse handtekening te plaatsen D: een transactie te vermelden die niet heeft plaats gevonden G: een valse handtekening te plaatsen en onjuiste bedragen te vermelden. H: te doen voorkomen dat de overeenkomst op of na 31 augustus 2000 ondertekend is, terwijl de handtekening van mevrouw [derde 3] geplaatst is vóórafgaand aan de overeenkomst. I: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop J: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop K: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop L: een transactie te vermelden die niet heeft plaatsgevonden. M: een lease-overeenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop, althans van een andere rechtsverhouding tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens leiding heeft gegeven; 6. hij in de periode van 16 januari 2002 tot en met 1 maart 2002, te Deurningen en/of te Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen, in het faillissement van [derde 5] die bij vonnis van de rechtbank te Almelo d.d. 16 januari 2002 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [derde 5], enige goederen, te weten een schilderij van Jan te Wierik en een schilderij van Henk Porters en een voertuig te weten een Renault Clio kenteken ZN-16-NZ aan de boedel van [derde 5] heeft onttrokken; Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 subsidiair, sub 2 en sub 6 primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op: wat betreft sub 1 subsidiair, het misdrijf: "Opzetheling", strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 2, het misdrijf: "Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging", meermalen gepleegd strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 6 primair, het misdrijf: "In geval van faillissement ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers enig goed aan de boedel onttrekken", strafbaar gesteld bij artikel 344 van het Wetboek van Strafrecht; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake de feiten sub 1 primair, sub 2, sub 3, sub 4, sub 5 en sub 6 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een taakstraf zijnde een werkstraf van 240 uur met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen. De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen: Verdachte heeft zich ter terechtzitting en naar de buitenwacht gepresenteerd als een zakenman die op nette wijze zaken doet. Uit verklaringen van getuigen komt een ander beeld van verdachte naar voren namelijk van een zakenman die door middel van zijn autobedrijf heeft gezorgd dat zwart geld, verkregen uit misdrijven, werd witgewassen. Ook blijkt dat verdachte een valse factuur heeft verschaft aan een directeur van een vennootschap zodanig dat deze (onder meer) de aankoopprijs van in privé aangeschafte auto ten laste van de in de betrokken vennootschap geadministreerde autokosten kon (doen) verantwoorden. Bij zijn handelswijze maakte verdachte gebruik van valse bescheiden teneinde daarmee zijn strafbare gedrag te verhullen. Blijkens diverse getuigenverklaringen was het verdachte die in de onderneming de touwtjes in handen had. Verdachte dient dan ook ten volle verantwoordelijk te worden gesteld voor voormelde gedragingen. Door de opbrengsten van misdrijven, in casu een bedrag van ruim fl 700.000,= , aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan schijnbaar legale herkomst te verschaffen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van zowel het financiële als economische verkeer. Voorts heeft hij op deze wijze de mogelijkheid verschaft voor derden privé-onttrekkingen uit vennootschappen te verhullen ten detrimente van (de heffing van) omzet-, vennootschaps- en inkomstenbelasting. De rechtbank tilt zwaar aan deze manier van zaken doen en is van oordeel dat dergelijke praktijken alleen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden bestraft en kan zich dan ook niet vinden in de door de officier van justitie voorgestelde straf. Immers verschaft verdachte door op deze manier handel te bedrijven de gelegenheid en de ruimte aan de degenen die zich met zware criminaliteit, zoals drugshandel, bezighouden zich hieraan op een schijnbare legale manier te verrijken. Verdachte is daardoor medeverantwoordelijk voor het feit dat deze vorm van zware criminaliteit in stand kan blijven en zich kan handhaven in onze maatschappij. Daarnaast heeft verdachte doelbewust goederen uit een failliete boedel ontrokken waardoor schuldeisers konden worden benadeeld. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte first offender is, dat verdachte wordt vrijgesproken van een drietal feiten. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er een aanzienlijke tijd is verstreken tussen de dag waarop de eerste daad van vervolging heeft plaatsgevonden en het aanbrengen van de zaak ter terechtzitting. De rechtbank merkt op dat verdachte bij behandeling zonder vorenstaande tijdsoverschrijding een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van 18 maanden met aftrek zou zijn opgelegd, maar zal gelet op het hiervoor overwogene de straf matigen. De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verstaat dat de officier van justitie bij de ter zitting van 3 mei 2006 reeds uitgesproken beslissing niet-ontvankelijk is verklaard ten aanzien van het aan verdachte onder 1 t/m 6 tenlastegelegde feiten daar waar deze feiten betrekking hebben op het dossier van [derde 2] en [derde 7]. Verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in zijn strafvervolging. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair, sub 3 en sub 4 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat het sub 1 subsidiair, sub 2 en sub 6 primair tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden. Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 subsidiair, sub 2 en sub 6 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Aldus gewezen door mr. Inden, voorzitter, mr. Van der Veer en mr. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 februari 2007.