
Jurisprudentie
AZ8351
Datum uitspraak2007-02-06
Datum gepubliceerd2007-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00773/06 U
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00773/06 U
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vervolgingsuitlevering aan Suriname (vervolg op tussenarrest LJN AX9175). Aangenomen moet worden dat de opgeëiste persoon is overleden. Het verzoek tot uitlevering is dus niet vatbaar voor inwilliging, zodat de OvJ alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
Conclusie anoniem
Nr. 00773/06 U
Mr. Machielse
Zitting: 6 februari 2007
schriftelijke samenvatting inzake:
[De opgeëiste persoon], zich ook noemend [A]
1. De Republiek Suriname verzoekt de uitlevering van [de opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]. Bij het voorafgaande door de Minister van Justitie en Politie in het kader van de uitlevering gedane verzoek tot voorlopige aanhouding(1) wordt verwezen naar vanwege de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie te Suriname overgelegde stukken die inhouden dat op 28 mei 2005 te Amsterdam ter gelegenheid van een verkeersmisdrijf een persoon is aangehouden die zich met een Frans paspoort valselijk heeft geïdentificeerd als [A], geboren [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] - de tenaamgestelde bleek ten tijde van het identificatie-onderzoek woonachtig te zijn in [woonplaats] en daar ook te verblijven - en die met behulp van een door de Surinaamse autoriteiten overgelegd dactyloscopisch signalement als de opgeëiste persoon werd geïdentificeerd. Na zijn voorlopige aanhouding is de opgeëiste persoon zichzelf [A] blijven noemen.
2. De Minister van van Justitie en Politie van de Republiek Suriname heeft de Minister van Justitie van het Koninkrijk der Nederlanden bij brief van 30 juni 2005 met kenmerk M 104/Geh/05 verzocht de opgeeïste persoon uit te leveren om te worden vervolgd terzake van diefstal met geweld of bedreiging met geweld tegen personen waarbij onder meer vuurwapengeweld door hem is gepleegd (art. 372 Surinaams Wetboek van Strafrecht) en/of opzetheling (art. 480 Surinaams Wetboek van Strafrecht). Op 1 juli 2005 zijn de stukken in handen gesteld van de Hoofdofficier van Justitie van het Arrondissementsparket Zwolle-Lelystad teneinde het uitleveringsverzoek overeenkomstig de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de uitlevering en Rechtshulp in strafzaken ('s-Gravenhage, 27 augustus 1976, Trb. 1983, 8(2)) in behandeling te nemen.
3. Op 4 juli 2005 heeft de Officier van Justitie bij eerdergenoemd Arrondissementsparket gevorderd dat de Rechtbank het verzoek in behandeling zal nemen als bedoeld in art. 23 van de Uitleveringswet 1967.
4.1. Bij uitspraak van 21 oktober 2005 heeft de Rechtbank van het arrondissement Zwolle-Lelystad de uitlevering ontoelaatbaar verklaard. Tegen deze uitspraak is door mr. I. Vermeulen, Officier van Justitie in dat arrondissement, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur houdende één middel van cassatie voorgesteld.
4.2. Op dezelfde datum heeft de Rechbank bij beschikking het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van de opgeëiste persoon gelast. De informatie die namens mij omtrent de verdere verblijfplaats van de opgeëiste persoon is ingewonnen wijst erop dat de opgeëiste persoon naderhand tot 26 juni 2006 in vreemdelingenbewaring is genomen, op welke datum hij is vertrokken zonder bij het zogeheten Uitzetcentrum "Detentieboot 1" te Rotterdam een adres achter te laten en zonder dat bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, noch uit de administratiesystemen van de andere Regionale politiekorpsen of op basis van landelijk toegankelijke gegevens over detentie in strafrechtelijke zin of betreffende vreemdelingen, te achterhalen is of en zo ja waar de opgeëiste persoon in Nederland zou kunnen verblijven.(3)
5. Bij arrest van 29 augustus 2006 heeft de Hoge Raad de uitspraak vernietigd. Het oordeel van de Rechtbank dat met het door de dactyloscopisch deskundige M.A. Bon opgemaakt proces-verbaal [AM: van 29 september 2005] geen duidelijkheid wordt verschaft over de wijze waarop het onderzoek tot de identificatie van de opgeëiste persoon heeft geleid, is niet zonder meer begrijpelijk bevonden. De Hoge Raad heeft bevolen dat de opgeëiste persoon wordt opgeroepen te verschijnen ter zitting van heden teneinde te worden gehoord omtrent het verzoek tot uitlevering.
6. Tot de gedingstukken behoort onder meer een door M.A. Bon, werkzaam bij het Bureau Forensisch Technische Onderzoeken van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van 6 september 2006 betreffende identiteitsonderzoek, dat in aanvulling op het door de Rechtbank bedoelde proces-verbaal inhoudt:
"Op 29 mei 2005 werd te Amsterdam een dactyloscopisch signalement vervaardigd, gesteld te namen van:
[A],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats].
Dit dactyloscopisch signalement is identiek aan een op 22 juli 1999 te Suriname vervaardigd dactyloscopisch signalement, gesteld te name van:
[de opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats].
Bij vergelijking van deze dactyloscopische signalementen, werden door mij slechts dactyloscopische punten van overeenkomst waargenomen, zonder dactyloscopische verschillen. Derhalve staat vast dat beide signalementen werden vervaardigd van dezelfde persoon.
Als aanvulling verklaar ik dat de 12 (twaalf) dactyloscopische punten van overeenkomst, zonder dactyloscopische verschillen zo wie zo werden waargenomen doch dit niet nodig is te vernoemen bij totale dactyloscopische signalementen."
7. Bij deze schriftelijke samenvatting worden overgelegd:
(i) een gewaarmerkt afschrift van een door H.P.A van Bussel, ambtenaar van de burgerlijke stand bij de Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Centrum, op 12 oktober 2006 opgemaakte akte, die voorzover hier relevant inhoudt:
"Akte van Overlijden
OVERLEDENE
Geslachtsnaam: [achternaam]
Voornamen: [voornaam]
Plaats van geboorte: [geboorteplaats]
Dag van geboorte: [geboortedatum]-1983
Geslacht: M (mannelijk)
Woonplaats: [woonplaats]
Dag van overlijden: 11-10-2006 elf oktober tweeduizend zes
Uur en minuut van overlijden: 03.30
Plaats van overlijden: Amsterdam
(...)
OUDERS OVERLEDENE
Geslachtsnaam vader: [achternaam]
Voornamen vader: [voornaam]
Geslachtsnaam moeder: [geslachtsnaam]
Voornamen moeder: [voornaam]
(...)
OVERIGE GEGEVENS
(...)
AANGEVER
Geslachtsnaam: [achternaam]
Voornamen: [voornaam]
Plaats van geboorte: [geboorteplaats]
(...)"
Uit de namens mij omtrent deze overlijdensakte telefonisch ingewonnen informatie blijkt dat genoemde [A] op de opgegeven datum in het Academisch Centrum te Amsterdam is overleden van welk overlijden op die naam een medische verklaring (natuurlijke doodsoorzaak) is opgemaakt en dat de begrafenisonderneming die de aangifte van het overlijden heeft verzorgd is uitgegaan van door de familie van de overledene opgegeven personalia.
(ii) Een faxbericht van Dr. A. Wiegman, Directeur Concernstaf Patiëntenzorg van het Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, van 27 december 2006, onder meer inhoudende:
"Vanwege zijn onverzekerde status meldde patiënt zich in het AMC onder een andere naam. Tijdens de opname in het AMC heeft zijn moeder aangedrongen op openheid, welke bestond uit:
- Betrokken patiënt was niet degene zoals vermeld op de verzekeringspas, maar zou zijn [A], geboren [geboortedatum]-1983. Familie vermeldt in dit kader dat [A] eerder behandeld was geweest vanwege schotverwondingen in 2004. Verificatie in het ZiekenhuisinformatieSysteem leverde de informatie op dat inderdaad een onverzekerde patient onder de naam [A] in het AMC voor schotwonden is behandeld."
8. Op grond van de hiervoor weergegeven informatie acht ik het niet [heel] aannemelijk dat zich hier de situatie voordoet dat de [A] wiens overlijden bij akte is vastgelegd een ander is (geweest) dan de opgeëiste persoon die zich [A] heeft genoemd en als [de opgeëiste persoon] is geïntificeerd. In ieder geval moet het ervoor worden gehouden dat de opgeëiste persoon in Nederland onvindbaar is en een bevel tot medebrenging niet kan worden geëffectueerd, zodat niet kan worden onderzocht of het verzoek tot uitlevering voor inwilliging vatbaar is.(4)
Ik ben derhalve van opvatting dat de Officier van Justitie in de onder nummer 3. aangehaalde vordering tot het in behandeling nemen van het onder nummer 2. genoemde uitleveringsverzoek - dat immers betrekking heeft op een opgeëiste persoon zoals onder nummer 1. omschreven - niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9. Deze samenvatting strekt ertoe dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1. Verzoek van 14 juni 2005 met kenmerk M100/Geh/05 waarbij onder meer gevoegd zijn een ambtsbericht van het Korps Politie Suriname van 6 juni 2005 en een van bijlagen voorzien proces-verbaal van de Dienst Vreemdelingenpolitie van de politie Amsterdam-Amstelland met nummer 2005134650-01.
2. Zie voorts Trb. 1995, 259: de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden heeft de Surinaamse Regering op 2 oktober 1995 medegedeeld dat het Koninkrijk der Nederlanden de opschorting van de Overeenkomst met ingang van 1 oktober 1995 opheft.
3 Telefonisch bij de "afdeling bevolking" van de "Detentieboot I en II" ingewonnen informatie en een door [verbalisant 1], Regiopolitie IJsselland (Bovenregionale recherche, IRC Noord en Oost Nederland) op 11 oktober 2006 opgemaakt proces-verbaal.
4 Zie bijv. HR 24 september 1985, DD 86.078; HR 24 december 2002, LJN AE3566; HR 24 december 2002, LJN AE3563; HR 11 januari 2005, LJN AS2650; HR 22 februari 2005, LJN AS6860.
Uitspraak
6 februari 2007
Strafkamer
nr. 00773/06 U
EC/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
inzake het verzoek om uitlevering aan de Republiek Suriname van:
[De opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, zich ook noemende [A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. De procesgang
1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 29 augustus 2006. In dat arrest heeft de Hoge Raad de uitspraak van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 21 oktober 2005 vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
1.2. Ter zitting van 6 februari 2007 is noch de opgeëiste persoon noch de raadsman verschenen. Op die zitting heeft de Advocaat-Generaal Machielse als zijn opvatting te kennen gegeven dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering.
2. Beoordeling van de inleidende vordering
2.1. Het verzoek tot uitlevering betreft [de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980. Bij de behandeling van het uitleveringsverzoek door de Rechtbank heeft de aldaar gehoorde persoon opgegeven te zijn:
[A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
2.2. Een proces-verbaal inzake een ingesteld identiteitsonderzoek van 6 september 2006, opgemaakt door M.A. Bon, brigadier van politie, regio Amsterdam-Amstelland, houdt in:
"Op 29 mei 2005 werd te Amsterdam een dactyloscopisch signalement vervaardigd, gesteld ten name van:
[A], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats].
Dit dactyloscopisch signalement is identiek aan een op 22 juli 1999 te Suriname vervaardigd dactyloscopisch signalement, gesteld ten name van:
[De opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats].
Bij vergelijking van deze dactyloscopische signalementen, werden door mij slechts dactyloscopische punten van overeenkomst waargenomen, zonder dactyloscopische verschillen. Derhalve staat vast dat beide signalementen werden vervaardigd van dezelfde persoon."
2.3. Een aan de Hoge Raad overgelegd, door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam gewaarmerkt afschrift van een akte van de burgerlijke stand van die gemeente houdt in dat [A], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], op 11 oktober 2006 aldaar is overleden.
2.4. Op grond van hetgeen hiervoor onder 2.2 en 2.3 is weergegeven, moet worden aangenomen dat de opgeëiste persoon is overleden. Het verzoek tot uitlevering is dus niet vatbaar voor inwilliging, zodat de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 februari 2007.

