Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8407

Datum uitspraak2007-02-13
Datum gepubliceerd2007-02-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/7152 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering. Geen sprake van op ziekte of gebrek in de zin van de WAO.


Uitspraak

04/7152 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 november 2004, 04/198 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 februari 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft W. den Hertog, werkzaam bij de Onderwijsbond CNV te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2007. Appellante is, zoals tevoren was bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. van Werven. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 18 oktober 2002 heeft het Uwv appellante met ingang van 10 juni 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd. Volgens het Uwv houdt het verzuim van appellante, lerares kantoorpraktijk en machineschrijven bij de Bartimeus Stichting voor Onderwijs en Zorg te Zeist, geen verband met ziekte of gebrek, waardoor de zogeheten wachttijd niet is vervuld. In het kader van een door appellante gemaakte bezwaar -appellante is van oordeel dat zij op grond van ziekte of gebrek slechts 50% van het voor haar geldende maatmaninkomen kan verdienen- is zij op verzoek van het Uwv onderzocht door de psychiater B. Oskam. Vervolgens is het bezwaar van appellante bij besluit van 15 december 2003,verder: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is, kort gezegd, van oordeel dat het medische onderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv en door de psychiater Oskam zorgvuldig is geweest. Gelet op het rapport van psychiater Oskam volgt de rechtbank het Uwv in zijn standpunt dat er bij appellante geen sprake is van op ziekte of gebrek in de zin van de WAO berustende beperkingen met betrekking tot het verrichten van arbeid op 10 juni 2002, waardoor de wachttijd niet is vervuld. In hoger beroep is namens appellante een rapport van 16 december 2004 van de psychiater Dr. J.L.M. van der Beek overgelegd. Op de inhoud van dat rapport is gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven in een rapport van 20 april 2005, waaraan de Raad het volgende ontleent: "De verzekeringsarts heeft bij het onderzoek op 25 september 2002 de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat er geen rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek was. De verzekeringsarts geeft aan het wel begrijpelijk te vinden dat betrokkene beperkingen ervaart en om die reden minder is gaan werken, maar zij oordeelt dat de oorzaak daarvoor gelegen is in het steeds verder uit elkaar komen te liggen van de mogelijkheden/capaciteiten (van betrokkene) en de eisen van het werk. De psychiater Oskam stelt geen duidelijke psychiatrische afwijkingen vast op As I van de DSM-IV classificatie (dus geen stoornis) en op As II een neurotische persoonlijkheidsorganisatie. Hij benoemt dit niet als een persoonlijkheidsstoornis (gebrek) wat naar mijn mening ook niet met het arbeidsverleden van betrokkene te rijmen zou zijn geweest, omdat zij dan niet zo lang -zonder verzuim- had kunnen werken. Dr. Van Beek noteert dat conform de mening van collega Oskam betrokkene grotendeels is hersteld uit haar depressie. Persoonlijkheidsfactoren spelen echter een belangrijke rol bij dit beeld (zeer geringe stresstolerantie, nauwelijks gecompenseerde neurotische structuur met subassertiviteit, sterke afhankelijkheid en perfectionistische trekken). Eerder spreekt hij over persoonlijkheidsdiagnostiek en persoonlijkheidsattitude. Hoewel de beschrijving van deze problematiek bij As II van de DSM IV classificatie door de twee deskundigen niet op alle onderdelen volledig overeenstemt, neemt ook Dr. Van Beek geen persoonlijkheidsstoornis waar. De persoonlijkheid wordt gevormd in de periode van de adolescentie tot vroege volwassenheid. Betrokkene heeft deze karaktertrekken dus al lange tijd en ze vormen op zichzelf genomen geen argument om de belastbaarheid te verminderen en/of op grond daarvan arbeidsongeschiktheid aan te nemen, ook niet op 10 juni 2002." De Raad is in lijn met het oordeel van de primaire verzekeringsarts, de psychiater Oskam en de bezwaarverzekeringsarts Greven van oordeel dat in het onderhavige geval op de datum in geding er geen sprake is van op ziekte of gebrek in de zin van de WAO berustende verminderde belastbaarheid van appellante. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) A.H. Hogendoorn-Huls.