
Jurisprudentie
AZ8426
Datum uitspraak2007-02-13
Datum gepubliceerd2007-02-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3253 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-02-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3253 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Geschiktheid geselecteerde functies? Gesignaleerde zorgtaak in gezin geen object van WAO-verzekering.
Uitspraak
04/3253 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 mei 2004, 03/421 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene] wonende te Terneuzen (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 13 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.M.J.T. Schuurmans, advocaat te Middelburg, een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 april 2006 heeft appellant een toelichting verstrekt en stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2006. Appellant is verschenen bij gemachtigde drs. P.M. Klootwijk, werkzaam bij het Uwv. Namens betrokkene is mr. Schuurmans verschenen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Op een door de Raad gestelde vraag heeft mr. Schuurmans namens betrokkene gereageerd bij brief van 13 december 2006. Appellant heeft op die vraag gereageerd bij brief van 27 december 2006 en tevens stukken overgelegd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
Bij besluit van 23 mei 2003, verder: het bestreden besluit, heeft appellant ongegrond verklaard het bezwaar van betrokkene tegen een eerder genomen besluit waarbij haar met ingang van 14 oktober 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en een dagloon van € 25,21, is toegekend.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat zij van oordeel is dat appellant onvoldoende heeft gemotiveerd waarom twee van de drie voor betrokkene geselecteerde functies, waarop de schatting van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd, in medisch opzicht voor betrokkene geschikt zijn. De rechtbank overwoog voorts dat het dagloon niet ten onrechte evenredig is verlaagd bij het bestreden besluit.
De Raad oordeelt als volgt.
Uitsluitend appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. De beoordeling van de vaststelling van het dagloon in het bestreden besluit, welke vaststelling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak juist is bevonden, valt daarom buiten de omvang van het geding in hoger beroep.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van betrokkene blijkens het proces-verbaal aangegeven dat hij de schatting medisch gezien in orde acht en kan instemmen met de aangegeven beperkingen.
Tussen partijen is dan ook niet in geschil de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), die wat betreft Persoonlijk en Sociaal Functioneren de volgende beperkingen bevat.
Betrokkene is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden of taakinhoud. Het werk moet zijn zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Er mag geen hoog handelingstempo vereist zijn en ook mag er geen verhoogd persoonlijk risico zijn.
Voorts is betrokkene aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat en zij dient te werken in een kleine vertrouwde groep mensen.
Uiteindelijk zijn uitgaande van die FML voor betrokkene drie functies geselecteerd, te weten: samensteller metaalwaren, magazijn expeditiemedewerker en assistent consultatiebureau.
In de aangevallen uitspraak, waarin betrokkene "eiseres" wordt genoemd, is met betrekking tot die functies het volgende overwogen:
"Bij de functie magazijn expeditiemedewerker is onder het punt repetitieve handelingen op de lijst van de functiebelastingen vermeld dat sprake is van een bijzondere belasting, namelijk het frequent pakken van de artikelen bij het orderverzamelen en bij het inpakken.
Daarnaast blijkt uit de beschrijving van de inhoud van de functie dat de functie onder meer bestaat uit het verzamelen van materiaal en het verpakken daarvan in doosjes en dat per dag circa 150 doosjes worden verwerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit te beschouwen als een aanmerkelijk hoog handelingstempo. Dat is niet in overeenstemming met de beperkingen op dat punt als door de verzekeringsarts gesteld.
De geselecteerde functie assistent consultatiebureau omvat vijf verschillende beschrijvingen van functie en belastingen. In vier van deze beschrijvingen wordt als bijzondere belasting aangegeven dat soms sprake is van veel lawaai van huilende, schreeuwende kinderen. Voorts is bij alle beschrijvingen sprake van een bijzondere belasting voor wat betreft probleem oplossen. Bij twee van de beschrijvingen wordt een bijzondere belasting vermeld voor wat betreft het omgaan met conflicten: "In een face to face contact moet omgegaan worden met agressieve of onredelijke mensen. Bij oplopende wachttijden van arts of wijkverpleegkundige. Ongeduldige kinderen respectievelijk moeilijke kinderen en ouders.
Weliswaar worden in de FML geen uitdrukkelijke beperkingen aangegeven voor lawaai en omgaan met conflicten. Anderzijds acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat juist de omgeving van het consultatiebureau met de bovengenoemde bijzondere belastingen voor een reeds door de thuissituatie met jonge kinderen overbelaste, depressieve vrouw als eiseres een minder geschikte werkomgeving is. Uit dien hoofde heeft de rechtbank ernstige twijfels aan de geschiktheid van deze functie voor eiseres.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de functies magazijn expeditie medewerker en assistent consultatiebureau voor eiseres geschikt zijn. Het bestreden besluit is dan ook niet op goede gronden tot stand gekomen en moet daarom worden vernietigd. Het beroep is gegrond."
De bezwaararbeidsdeskundige P. Blom had reeds tijdens de bezwaarprocedure met betrekking tot de functie magazijn expeditiemedewerker in een rapport van 19 mei 2003 het volgende gerapporteerd:
"De functie van magazijn medewerker wordt door belanghebbende vergeleken met haar oorspronkelijke beroep bij Neckermann waarvoor zij ongeschikt werd geacht. De geduide functie wordt uitgevoerd bij een instituut voor schriftelijk onderwijs, terwijl haar oorspronkelijke beroep uitgevoerd werd bij een groot postorderbedrijf met een zeer groot assortiment aan artikelen, variërend van kleding tot kleurentelevisie.
De geduide functie van magazijnmedewerker kenmerkt zich juist door het gegeven dat er geen sprake is van hoge werkdruk en hoog handelingstempo en het niet voorkomen van veelvuldige deadlines aldus de functiebeschrijving en de functiebelasting."
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft Blom in een rapport van 3 juli 2003 het volgende gerapporteerd met betrekking tot de functie assistent consultatiebureau:
"Opnieuw wordt de functie van magazijnmedewerker vergeleken met de oorspronkelijke functie van belanghebbende, als reactie verwijs ik wederom naar mijn eerdere rapportage van 19-05-2003.
Ten aanzien van de functie van Assistente consultatiebureau stelt belanghebbende dat de werksituatie onvoorspelbaar is waarop zij niet flexibel kan inspelen. Ondergetekende is van mening dat dit niet het geval is. De werksituatie is door de dagelijkse routine wel degelijk voorspelbaar, de handelingen die verricht moeten worden zijn vrijwel altijd weer dezelfde. Natuurlijk kan een peuter gaan huilen, het moment hiervan is niet voorspelbaar, maar de mogelijkheid dat dit kan gebeuren is bekend.
Lawaai op de werkplek komt voor, omdat er echter geen sprake is van een beperking voor dit belastingspunt behoeft dit ook niet te worden meegenomen bij de functieselectie."
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat met deze reacties van de arbeidsdeskundige, bezien bij het licht van het gegeven dat de vastgestelde belastbaarheid van betrokkene tussen partijen niet in geschil is, toereikend was gemotiveerd waarom de bewuste functies voor betrokkene in medisch opzicht geschikt zijn.
Terecht heeft de bezwaararbeidsdeskundige Blom in hoger beroep in een bij het aanvullend beroepschrift gevoegde reactie erop gewezen:
- dat de functiebelasting van magazijnmedewerker geen bijzondere belasting kent wat betreft de hoogte van het handelingstempo en dat hij voorts uitgaande van die functiebelasting heeft becijferd dat er in de functie hooguit van 5 reikbewegingen per minuut sprake kan zijn;
- dat wat betreft de functie assistente consultatiebureau betrokkene niet beperkt is wat betreft lawaai en conflicthantering.
Daaraan voegt de Raad toe dat de door de rechtbank gesignaleerde zorgtaak in het gezin geen object van de verzekering ingevolge de WAO is en daarom bij onderhavige schatting geen rol kan spelen.
In de loop van de procedure in hoger beroep heeft mr. Schuurmans namens betrokkene nog bezwaren van medische aard tegen de drie functies aangevoerd. Die bezwaren zijn echter niet met medische gegevens onderbouwd zodat de Raad daaraan voorbij zal gaan.
Een en ander leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de motivering van de geschiktheid met betrekking tot de twee eerder genoemde functies onvoldoende was.
Tevens is de Raad van oordeel dat die motivering pas toereikend is geworden door de tijdens de procedure in eerste aanleg gegeven toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige Blom.
De Raad zal daarom met vernietiging van de aangevallen uitspraak, behalve voor zover daarin over de vergoeding van proceskosten en griffierecht is beslist, het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve voor zover daarin over de proceskosten en de vergoeding van griffierecht is beslist;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.

