Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8517

Datum uitspraak2007-01-23
Datum gepubliceerd2007-02-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000907-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Werking van de coördinatiebepaling ex artikel 20.8 Wet milieubeheer: Verdachte heeft een aantal voorschriften behorende bij een milieuvergunning overtreden. Krachtens het bepaalde in artikel 20.8 was deze milieuvergunning en daarmee ook de daarbij behorende voorschriften echter (nog) niet in werking getreden, nu er geen bouwvergunning (behorend bij die mileuvergunning) was verleend. Het hof ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.


Uitspraak

Parketnummer: 20-000907-04 Uitspraak : 23 januari 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch economische kamer Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 september 2003 in de strafzaak met parketnummer 01-075186-03 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum]1969, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, eerste en derde gedachtestreepje, en onder 3, eerste tot en met vierde en het zesde gedachtestreepje, is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen d.d. 28 oktober 2005, 24 januari 2006 en 9 januari 2007 in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof verdachte terzake van het onder 1 ten laste gelegde zal ontslaan van alle rechtsvervolging en terzake het onder 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 2.500,--, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van € 750,--, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Tenlastelegging Aan verdachte is - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 24 oktober 2001 te Budel, gemeente Cranendonck, terwijl aan hem door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck bij besluit van 9 juli 1999 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Categorie 7 en/of 8 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers - waren toen daar, in strijd met voorschrift 3.0.1 twee, althans een, brandblusser(s) niet aanwezig en/of - was toen daar het afvoerpunt van de opslagruimte voor dunne mest van stal 3 niet voorzien van een goedsluitend deksel. 3. hij op of omstreeks 24 oktober 2001 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, terwijl aan hem door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck bij besluit van 26 november 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Categorie 7 en/of 8 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers - ontbrak(en) toen daar, in strijd met voorschrift 1.8, een of meer spoelgoten (Groen label) in stal 2 en/of - ontbrak(en), in strijd met voorschrift 2.1., een of meer brandblusmiddelen en/of - werd, in strijd met voorschrift 5.10, dunne mest en/of spoel- en/of schrobwater van de zeugenuitloop en/of kadaverplaats, niet uit de stal afgevoerd naar een hiervoor bestemde vloeistofdichte opslagruimte maar konden zo de bodem inlopen en/of - werd, in strijd met voorschrift 5.16 vast mest niet verzameld en overgebracht naar een niet vloeistofdoorlatende mestplaat, aangezien zo'n plaat ontbrak en/of - waren afvalstoffen (te weten een hoeveelheid asbestplaten), in strijd met voorschrift 3.1 niet regelmatig uit de inrichting verwijderd. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 24 oktober 2001 te Budel, gemeente Cranendonck, terwijl aan hem door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck bij besluit van 9 juli 1999 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Categorie 7 en/of 8 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers - was toen daar, in strijd met voorschrift 3.0.1 een brandblusser niet aanwezig en - was toen daar het afvoerpunt van de opslagruimte voor dunne mest van stal 3 niet voorzien van een goedsluitend deksel. 3. hij op 24 oktober 2001 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, terwijl aan hem door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck bij besluit van 26 november 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Categorie 7 en/of 8 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers - ontbraken toen daar, in strijd met voorschrift 1.8, een of meer spoelgoten (Groen label) in stal 2 en - ontbraken, in strijd met voorschrift 2.1., brandblusmiddelen en - werd, in strijd met voorschrift 5.10, dunne mest en spoel- en/of schrobwater van de zeugenuitloop en kadaverplaats, niet uit de stal afgevoerd naar een hiervoor bestemde vloeistofdichte opslagruimte maar konden zo de bodem inlopen en - werd, in strijd met voorschrift 5.16 vaste mest niet verzameld en overgebracht naar een niet vloeistofdoorlatende mestplaat, aangezien zo'n plaat ontbrak en - waren afvalstoffen (te weten een hoeveelheid asbestplaten), in strijd met voorschrift 3.1 niet regelmatig uit de inrichting verwijderd. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het hof zal thans onderzoeken of de onder 1 in de tenlastelegging genoemde milieuvergunning van 9 juli 1999 (feit 1) op de tenlastegelegde pleegdatum reeds in werking was getreden. Bij dit onderzoek heeft het hof acht geslagen op het navolgende. Artikel 20.8 van de Wet milieubeheer luidt vanaf 1 januari 1998: In afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerst volzin, treedt een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, - waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend. Het artikel 20.8 voornoemd geeft een regeling omtrent het inwerking treden van de vergunning, krachtens de Wet milieubeheer verleend, in de gevallen dat de vergunning betrekking heeft op een activiteit (oprichten of veranderen van een inrichting) die tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, waarvoor een bouwvergunning is vereist. De genoemde bepaling heeft ten doel te voorkomen dat op basis van een verleende milieuvergunning reeds met het oprichten of veranderen van de milieuvergunningplichtige inrichting wordt begonnen zonder dat de tevens vereiste bouwvergunning is verleend. Ten aanzien van de beslissing op de aanvraag voor de milieuvergunningen merkt het hof in dit kader op dat deze beslissingen (aanstonds) dienen te worden genomen, ongeacht de vraag hoe het staat met de aanvraag van de bouwvergunning. Uitgangspunt is echter wel dat een verleende milieuvergunning eerst in werking treedt na de verlening van de betrokken bouwvergunning. Omtrent de aan verdachte verleende milieu- en bouwvergunning stelt het hof het navolgende feitelijk vast. Uit het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2006 van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Maarheeze, mutatienummer PL2202/06-034144, is komen vast te staan dat voor wat betreft de locatie Meemortel 70 te Budel (feit 1) de in de tenlastelegging genoemde milieuvergunning (revisie) op 9 juli 1999 werd verleend aan verdachte. De bouwvergunning, welke de verleende milieuvergunning van 9 juli 1999 in werking doet treden, is op 3 mei 2002 verleend. Op grond van de vorenomschreven feitelijke vaststelling blijkt dat de milieuvergunning voor de locatie Meemortel 70 te Budel van 9 juli 1999 pas op 3 mei 2002, de datum waarop de bouwvergunning is verleend, in werking is getreden. Dat wil zeggen dat op de tenlastegelegde pleegdatum de milieuvergunning van 30 maart 2000 en daarmee ook de daarbij behorende voorschriften (nog) niet in werking waren getreden. Dit impliceert dat de voorschriften door verdachte weliswaar zijn overtreden, doch dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is. Mitsdien dient verdachte terzake het onder 1 bewezen verklaarde (de locatie Meemortel 70) te worden ontslaan van alle rechtsvervolging. Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voorzover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Voorts heeft het hof er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. De raadsman heeft ten verweer aangevoerd dat bij de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Naar aanleiding van het door de raadsman gestelde zal het hof onderzoeken of het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Naar het oordeel van het hof is bij de behandeling van de zaak in hoger beroep het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn geschonden. Verdachte heeft tegen het beroepen vonnis van de economische politierechter van 3 februari 2004 op 16 februari 2004 hoger beroep ingesteld. Daarna is het dossier op 9 augustus 2004 ter griffie van het gerechtshof binnengekomen. De eerste inhoudelijke behandeling van de zaak heeft vervolgens op 28 oktober 2005 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is het onderzoek ter terechtzitting geschorst tot de terechtzitting van het hof van 24 januari 2006. Na de terechtzitting van 24 januari 2006 heeft het hof op 7 februari 2006 tussenarrest in deze zaak gewezen, teneinde nader onderzoek te laten verrichten naar de verleende milieu- en bouwvergunning. Op 9 januari 2007 is de zaak laatstelijk (inhoudelijk) behandeld. Het hof zal op 23 januari 2007 arrest wijzen. Het hof merkt in dit verband op dat niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld het hof tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. In het bijzonder de inactieve periode tussen het wijzen van het tussenarrest op 7 februari 2006 en de laatstelijke inhoudelijke behandeling van 9 januari 2007 is reden om tot de vaststelling te komen dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof vindt in de termijnoverschrijding aanleiding een lagere straf op te leggen dan het hof zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd. Het hof overweegt hierbij dat voor het bewezen verklaarde een geldboete van € 2500,--, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van € 750,--, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend zou zijn, doch in verband met de hiervoor geconstateerde schending zal slechts de in de beslissing te noemen straf worden opgelegd. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar. Ontslaat verdachte met betrekking tot dat feit van alle rechtsvervolging. Verklaart dat het onder 3 bewezen verklaarde oplevert: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte terzake het onder 3 bewezen verklaarde tot een geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis. Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door mr. H. Harmsen, voorzitter, mr. A. de Lange en mr. H.P. Vonhögen, in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier, en op 23 januari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. H.P. Vonhögen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.