Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8562

Datum uitspraak2007-01-03
Datum gepubliceerd2007-02-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers229797 / HA ZA 04-3519
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verkrijgende/bevrijdende verjaring perceel grond. Bezit?


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 229797 / HA ZA 04-3519 Uitspraak: 3 januari 2007 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de publiekrechtelijk rechtspersoon DE GEMEENTE SCHIEDAM, zetelende te [woonplaats], eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. J.C.G. Franken, - tegen - [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, procureur mr. A.P.M. Henket, advocaat mr. J. Brakke te Delft. Partijen worden hierna aangeduid als "de gemeente" respectievelijk "[gedaagde]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 8 december 2004 en de door de gemeente overgelegde producties; - conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 2 maart 2005, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 23 juni 2005, voortgezet ter plaatse op 27 juni 2005; - conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties; - conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties; - conclusie van dupliek in reconventie. 2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemoti-veerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast: 2.1 Sinds 25 oktober 1973 is [gedaagde] eigenaar van de woning met achtererf aan de Dam 8 te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie A, nummer 1881. Sinds 5 februari 1982 is hij eigenaar van het pakhuis met achtererf aan de Oude Sluis 4-6 te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie A, nummer 1451. Gezien vanaf de Dam ligt het perceel Oude Sluis 4-6 achter het perceel Dam 8. 2.2 Gezien vanaf de Dam ligt ter rechterzijde van de panden Dam 8 en Oude Sluis 4-6 een perceel kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie A, nummer 206 (hierna: "perceel A 206"). In de zestiende eeuw was ongeveer ter hoogte van dit perceel een steeg gelegen, destijds plaatselijk bekend als Cornelis Jacobzn. Brouwerssteeg. In de openbare registers van het Kadaster staat de gemeente Schiedam als eigenaar van dit perceel vermeld. Op het perceel bevindt zich geen straatnaambordje. In een "Kadastraal bericht object" gedateerd 18 november 2002 betreffende dit perceel staat bij "omschrij-ving kadastraal object" vermeld: "ERF". In een uittreksel van de Kadastrale Regis-tratie betreffende dit perceel, gedateerd 4 januari 2005 staat bij "Kultuurindicatie onbebouwd" vermeld: "ERF - TUIN". 2.3 Sinds ongeveer 200 jaar bevinden zich zowel aan de Damzijde van perceel A 206 als aan de Oude Sluiszijde daarvan twee poorten (hierna: respec-tievelijk "poort A" en "poort C"), met welke de respectieve toegangen tot dit perceel kunnen worden afgesloten. [gedaagde] heeft de sleutels van beide poorten in bezit. 2.4 Gezien vanaf de Dam ligt ter rechterzijde van perceel A 206 het pand met erf plaatselijk bekend Dam 4 te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie A, nummer 1625. Dit perceel loopt door tot aan de Oude Sluis. Op 3 juli 1991 hebben de heer B.W. Beekkerk van Ruth en mevrouw K. Kazemi (hierna tezamen (in enkelvoud) "Beekkerk") dit perceel in eigendom verkregen. 2.5 Gezien vanaf de Dam bevindt zich in de linkerzijgevel van het pand aan de Dam 4 een deur die uitkomt op perceel A 206. Deze deur wordt gebruikt door bezoekers van de op de begane grond en in het soutterrain van dit pand sinds 1 juli 2002 gevestigde ontwerp-studio/kunstgalerie "300procent". 2.6 Ongeveer halverwege perceel A 206 bevindt zich een derde poort. Deze poort (hierna: "poort B") geeft toegang tot de tuin van Dam 8. Deze poort is door [gedaagde] gemaakt en bevindt zich aldaar sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw. 2.7 Enige tijd nadat Beekkerk het perceel Dam 4 in eigendom heeft verkregen, heeft hij aan de Oude Sluiszijde van dit perceel een poort (hierna: "poort D") aangebracht, waar-mee vanaf dit perceel een directe toegang tot de Oude Sluis werd verkregen. 2.8 In het gedeelte van perceel A 206 tussen poort A en poort B heeft 300procent bloembakken geplaatst. [gedaagde] maakt geen of nauwelijks gebruik van dit gedeelte van het perceel. Het gedeelte tussen poort B en poort C heeft [gedaagde] in gebruik als tuin. 2.9 Tussen het gedeelte van perceel A 206 tussen poort B en poort C enerzijds en het perceel van [gedaagde] anderzijds staat geen erfafscheiding. Er is aldaar, sinds [gedaagde] eigenaar van Dam 8 werd, nimmer een erfafscheiding geweest. Tussen het gedeelte van perceel A 206 tussen poort B en poort C enerzijds en het perceel van Beekkerk anderzijds staat een muur. Deze muur stond daar al op het moment dat [gedaagde] eigenaar werd van Dam 8. 2.10 Bij brief van 29 november 2002 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente aan [gedaagde] medegedeeld: "Geachte heer, U ontvangt dit schrijven omdat de steeg tussen de percelen Dam 4 en Dam 8, die een verbinding vormt tussen de Oude Sluis en de Dam, door middel van deuren aan weers-zijden is afgesloten. In dit verband willen wij u uitdrukkelijk wijzen op het volgende. Deze steeg is in eigendom van de gemeente Schiedam en behoort als zodanig tot het openbare gebied van Schiedam. Hieruit volgt dat er in principe geen sprake kan zijn van afsluiting door middel van deuren! De gemeente is van mening dat de steeg als karakteristieke doorgang vanaf de Dam naar de Oude Sluis een belangrijk onderdeel van het historische karakter van de Dam en de omgeving vormt. Wij kunnen ons echter voorstellen dat het toegankelijk zijn van deze steeg in de avonduren een onveilige en onprettige situatie kan creëeren. Het zal de eigenaren/ gebruikers van de aan de steeg grenzende percelen daarom zijn toegestaan om de steeg gedurende de avond en nacht af te sluiten van 22.00 uur in de avond tot 8.00 uur in de ochtend. Gedurende de dag dient de steeg in verband met het openbare karakter vrij toegankelijk te zijn. Tot slot delen wij u mede dat de gemeente voornemens is om de steeg, net als de andere stegen op de Dam, op te nemen in de herinrichtingsplannen voor de Dam en de omgeving van de Korenbeurs. (…)" 2.11 Bij brief van 20 augustus 2003 heeft de gemeente haar eerdere toestemming voor gedeeltelijke afsluiting ingetrokken en zich haar eigendomsrechten op perceel A 206 ondubbelzinnig voorbehouden. Bij brief van 24 maart 2004 heeft de gemeente [gedaagde] gesommeerd perceel A 206 binnen veertien dagen geheel ontruimd en opengesteld op te leveren. 3. Het geschil in conventie De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voor-raad: I a. te verklaren voor recht dat de gemeente eigenaar is van perceel A 206; b. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis dit perceel te ontruimen; II te verklaren voor recht dat perceel A 206 is aan te merken als openbare weg in de zin van artikel 4 Wegenwet; kosten rechtens. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de gemeente in de kosten van het geding. 4 Het geschil in reconventie De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat de vordering tot revindicatie van de gemeente is verjaard en dat [gedaagde] geheel dan wel ten dele eigenaar is van het perceel A 206 met veroordeling van de gemeente in de proceskosten. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. 5 De beoordeling in conventie en in reconventie 5.1 De gemeente vordert onder I te verklaren voor recht dat de gemeente eigenaar is van perceel A 206 en veroordeling van [gedaagde] het perceel te ontruimen. [gedaagde] verweert zich tegen deze vorderingen door primair te stellen dat hij het perceel door middel van verkrijgende verjaring heeft verkregen. Subsidiair stelt hij dat hij door middel van bevrijdende verjaring de eigendom heeft verkregen. 5.2 Op grond van artikel 3:99 lid 1 BW worden rechten op onroerende zaken door een bezitter te goeder trouw verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaren. Voor extinctieve verjaring op grond van artikel 3:105 BW is vereist dat iemand een stuk grond bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. Daarbij is niet relevant of zijn bezit al dan niet te goeder trouw is geweest. 5.3 Of sprake is van bezit, moet aan de maatstaf van artikel 3:108 BW worden getoetst: of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de artikelen 3:109 tot en met 3:117 BW en overigens op grond van uiterlijke feiten. Naar de rechtbank begrijpt, stelt [gedaagde] dat hij het perceel A 206 in bezit heeft genomen. In artikel 3:113 BW is daaromtrent bepaald dat men een goed in bezit neemt door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen (lid 1), maar dat, wanneer een goed in bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende zijn (lid 2). Met betrekking tot onroerende zaken heeft hierbij voorts te gelden dat niet spoedig wordt aangenomen dat een partij zich het bezit heeft verschaft door middel van occupatie. Het betreden van het perceel is niet voldoende om van een inbezitneming te spreken: noodzakelijk is dat de bezitter zich gedraagt alsof hij eigenaar is, terwijl daarnaast duidelijk moet zijn dat de macht van de oorspronkelijke bezitter over de zaak is geëindigd. 5.4 De feiten, die [gedaagde] in dit verband heeft gesteld, zijn onvoldoende om tot het oordeel te komen dat hij op grond daarvan, naar verkeersopvatting beoordeeld, het gehele perceel A 206 op enig moment voor zichzelf is gaan houden. Dat hij zowel in het midden van de jaren zeventig, alsmede in de periode 1990-1993 het riool heeft vernieuwd dat aan-wezig is onder de grond van perceel A 206, dat een zijdeur van zijn woning, gelegen aan perceel A 206 toegang tot dit perceel verschaft, dat het gedeelte van het perceel tussen poort B en poort C onderdeel uitmaakt van zijn tuin en door hem wordt gebruikt om zijn tuin via de achterdeur te verlaten, dat hij de poorten A en C op een gegeven moment heeft vervan-gen en dat de sleutels daarvan in zijn bezit zijn, brengen - ook in onderlinge samenhang beschouwd - geen ondubbelzinnige pretentie van eigendom van het gehele perceel mee. Hiertegenover staat immers dat in de zijgevel van het pand aan de Dam 4 grenzend aan perceel A 206 een zijingang tot de begane grond en het souterrain van dat pand bevindt, die door derden wordt gebruikt, terwijl mevrouw [gedaagde] voorts ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft verklaard dat zij het stukje vanaf de Dam tot het midden van het perceel A 206 niet of nauwelijks gebruikt. 5.5 Indien alleen wordt bezien het gedeelte van het perceel gelegen tussen de poorten B en C, zou het oordeel dat geen sprake is van bezit misschien anders kunnen luiden. Nu het debat van partijen daarop niet gericht is geweest, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen, opdat partijen hun respectieve standpunten dienaangaande kenbaar maken. in conventie voorts 5.6 De gemeente vordert onder II te verklaren voor recht dat het perceel A 206 is aan te merken als openbare weg in de zin van artikel 4 Wegenwet. Deze vordering zal bij eind-vonnis wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag worden afgewezen. De enkele aanduidiging in de gedingstukken van de gemeente van het perceel A 206 als "steeg" is onvoldoende om aan te nemen dat het perceel een weg in de zin van artikel 1 van de Wegenwet betreft, laat staan dat het zich als een openbare weg in de zin van artikel 4 van de Wegenwet laat kwalificeren. 6 De beslissing De rechtbank, in conventie en in reconventie alvorens verder te beslissen, verwijst de zaak naar de rol van woensdag 31 januari 2007 voor het nemen van een akte door de gemeente, opdat zij haar standpunt kenbaar te maken aangaande het al dan niet in bezit zijn van [gedaagde] van het gedeelte van perceel A206 tussen de poorten B en C. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren. Uitgesproken ter openbare terechtzitting. 336