Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8646

Datum uitspraak2007-02-08
Datum gepubliceerd2007-02-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers162/2006 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Klagers kunnen niet worden aangemerkt als belanghebbenden bij de genoemde akten in de zin van artikel 49 Wna. Het hof is echter van oordeel dat voor de vraag wie het recht heeft een klacht in te dienen een verwijzing naar het (rechtstreeks)belanghebbendenbegrip in de artikelen 49 en 49b Wna te beperkt is. Er zijn immers situaties denkbaar waarin ook diegenen belanghebbenden kunnen zijn die niet met zoveel woorden vallen onder de categorieën genoemd in die artikelen. Of een dergelijke situatie zich voordoet, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Onder deze concrete omstandigheden is het hof van oordeel dat de oud-notaris, behalve dat hij Bakker en zijn kantoorgenoot heeft gevraagd naar hun oordeel omtrent de wilsbekwaamheid van vader - beiden onmiskenbaar geen deskundigen op het gebied van de ziekte van Alzheimer – ook een deskundige, bijvoorbeeld een arts met genoegzame kennis op het gebied van de ziekte van Alzheimer, had moeten raadplegen alvorens zijn eigen oordeel over de wilsbekwaamheid van vader vast te stellen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 8 februari 2007 in de zaak onder rekestnummer 162/2006 NOT van: MR. [X], oud-notaris te [plaats], APPELLANT t e g e n 1. Ph. [Z], wonende te [plaats], 2. R.J. [Z], wonende te [plaats], 3. P. [Z], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDEN 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Bij tussenbeslissing van 24 augustus 2006, waarnaar het hof verwijst voor het verloop van het geding tot die datum, heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden om de oud-notaris in de gelegenheid te stellen het hof een gedetailleerde beschrijving te zenden van de wijze waarop zijn beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vader van klagers, hierna: vader, tot stand is gekomen. 1.2. De oud-notaris heeft bij brief, ingekomen op 29 september 2006, beschreven op welke wijze hij de wilsbekwaamheid van vader heeft beoordeeld. Klagers hebben hierop bij brief - met bijlagen - van 6 november 2006 gereageerd. 1.3. De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaats gevonden ter openbare terechtzitting van het hof van 14 december 2006, alwaar klagers en de oud-notaris zijn verschenen. Zij hebben allen het woord gevoerd. 2. De reactie van de oud-notaris naar aanleiding van de tussenbeslissing van het hof van 24 augustus 2006 2.1. De oud-notaris stelt feitelijk conform het protocol beoordeling wilsbekwaamheid, hierna: het protocol, zoals dit inmiddels door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, hierna ook: KNB, in mei 2006 is vastgesteld, te hebben gehandeld. De oud-notaris voegt daaraan toe dat dit protocol in essentie de codificatie is van de toen reeds in de notarispraktijk bestaande en ook door het kantoor van de oud-notaris gehanteerde procedure in dit soort situaties. De oud-notaris wijst er nogmaals op dat hij, in eerdere contacten met klager sub 2, gewezen heeft op de mogelijkheden om vader onder bewind of onder curatele te laten stellen. 2.2. De oud-notaris heeft op 13 juli 2004 het eerste contact over deze zaak gehad met mevrouw Bakker, hierna: Bakker, van het accountantskantoor waar vader al jaren klant was. Op verzoek van vader stelde Bakker de oud-notaris op de hoogte van de plannen van vader om met mevrouw [A], hierna: [A], te huwen en van zijn wens om over de juridische gevolgen van deze stap een gesprek te hebben met de oud-notaris. De oud-notaris wist dat vader aan de ziekte van Alzheimer leed en op zijn verzoek deelde Bakker hem mede dat vader nog goed in staat was om zijn wil te verklaren. Op verzoek van de oud-notaris heeft vader op 15 juli 2004 zelf telefonisch contact opgenomen met de oud-notaris. Er volgde een gesprek van ongeveer een half uur, deels met vader, deels met [A]. De oud-notaris heeft de inhoud van dit gesprek en de daaraan verbonden problematiek van een eventueel wilsgebrek besproken met zijn collega-notaris mr. [B], hierna: [B]. Op 22 juli 2004 zijn vader en [A] op het kantoor van de oud-notaris geweest. De inhoud van hun wensen is door de oud-notaris zowel met hen tezamen als met ieder van hen afzonderlijk besproken. De oud-notaris bestrijdt overigens dat hij ter zitting van de kamer zou hebben gezegd dat hij niet alleen met vader heeft gesproken. Tijdens deze besprekingen lagen de ontwerpen van de akten ter tafel. Ook heeft de oud-notaris opnieuw overleg gepleegd met [B]. Op 3 augustus 2004 is er weer een bespreking op kantoor geweest. Zowel de oud-notaris als [B] heeft toen met vader en [A] gesproken (respectievelijk één uur en twintig minuten en één uur). Een dag later heeft de oud-notaris nogmaals één uur met vader en [A] op kantoor gesproken. Op 5 augustus 2004 zijn de akten gepasseerd. Tijdens de gesprekken was vader goed aanspreekbaar en hij toonde zich volledig bewust te zijn, aldus de oud-notaris, van de draagwijdte van de door hem te treffen regelingen. Zowel de oud-notaris als [B] hebben vader vragen gesteld als die zijn opgenomen in onderdeel C-5-A van het protocol. Dit betreffen open vragen zoals “kunt u mij vertellen wat de gevolgen zijn van het ondertekenen van de akten?”. De oud-notaris stelt dat de invloed van de ziekte merkbaar was, dat vader slechts korte antwoorden gaf, doch dat vader wel steeds ondubbelzinnig kon beantwoorden wat hij wilde. Noch de oud-notaris noch [B] hebben reden gezien om nader medisch advies te vragen. 3. De reactie van klagers 3.1. Klagers stellen dat de oud-notaris een grove professionele inschattingsfout heeft gemaakt. Zij bestrijden dat de oud-notaris conform het protocol heeft gehandeld. Zij wijzen erop dat de oud-notaris bekend was met de ziekte van vader en dat dit in onderdeel B van het protocol wordt genoemd onder medische indicatie: aanleiding voor een notaris om de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader te onderzoeken. Voorts wijzen klagers er nogmaals op dat klager sub 3 en klager sub 2 respectievelijk één en vijf maanden voor het huwelijk de oud-notaris telefonisch hebben gewaarschuwd dat hun vader als gevolg van zijn ziekte niet meer als wilsbekwaam kon worden aangemerkt. Desondanks heeft de oud-notaris geen informatie ingewonnen bij deskundigen op het gebied van de ziekte van Alzheimer: hij heeft volstaan met gesprekken hierover met Bakker en [B], die beiden onmogelijk als deskundigen kunnen worden aangemerkt. Klagers wijzen erop dat “navragen medici” letterlijk staat genoemd in het stappenplan, dat uiteindelijk heeft geresulteerd in het protocol. 3.2. Ook wijzen klagers erop dat de tijdspanne tussen het passeren van de akten en het huwelijk minimaal was, namelijk twee weken. Ook hierdoor had de oud-notaris gewaarschuwd moeten zijn. Op 13 juli 2004 is er een eerste contact met de oud-notaris, overigens gelegd door een derde te weten Bakker. Twee dagen later spreekt de oud-notaris met vader zelf via de telefoon. Op deze dag heeft de oud-notaris zich onmogelijk een beeld kunnen vormen van de geestesgesteldheid van vader. Een week later, op 22 juli 2004, lagen de uitgewerkte akten reeds ter tafel. Op 6 augustus 2004 vond dan het huwelijk plaats, één dag na het passeren van de akten. 3.3. Doch de grootste indicator voor de notaris, aldus klagers, had het gebrek aan spraakzaamheid van hun vader moeten zijn. In juni en juli 2004 kon vader geen coherent verhaal meer vertellen, zonder [A] naast hem kon hij geen logische gedachtegang meer verwoorden. Zijn woorden bestonden voornamelijk uit het letterlijk repeteren van de woorden van [A]. Klagers stellen dat hun vader volstrekt niet meer in staat kon worden geacht om te begrijpen wat zich inhoudelijk afspeelde op het kantoor van de oud-notaris. In dit verband wijzen klagers er tevens op dat de oud-notaris ter zitting van de kamer heeft gezegd dat hij niet apart met vader heeft gesproken. De oud-notaris heeft vader ook niet bezocht in zijn eigen woonomgeving, zoals ook in het protocol is opgenomen. 3.4. Ten slotte wijzen klagers op de inhoud van de huwelijkse voorwaarden: bij het overlijden van vader gaan al zijn bezittingen naar [A], bij het overlijden van [A] gaan al haar bezittingen niet naar vader. 3.5. Vader bevindt zich inmiddels, reeds sinds acht maanden na het huwelijk, in een verzorgingstehuis. Vader was er toen reeds zo slecht aan toe dat hij, ook met vele uren thuishulp, niet in zijn eigen woning kon blijven wonen. 4. De beoordeling 4.1. De klacht jegens de oud-notaris spitst zich toe op de vraag of de oud-notaris voldoende zorgvuldig heeft gehandeld in zijn oordeelsvorming omtrent de wilsbekwaamheid van vader met betrekking tot het maken van huwelijkse voorwaarden en het wijzigen van zijn uiterste wilsbeschikking. De oud-notaris was al enige tijd bekend met het feit dat vader leed aan de ziekte van Alzheimer. Dit was hem zowel door vader zelf als door twee van zijn zoons medegedeeld, laatstelijk één maand voor het huwelijk van vader met [A]. De oud-notaris heeft ook aangegeven dat tijdens zijn gesprekken met vader merkbaar was dat vader te lijden had onder zijn ziekte: hij gaf slechts korte, doch volgens de oud-notaris wel ondubbelzinnige, antwoorden op de vragen van de oud-notaris en zijn kantoorgenoot. 4.2. Onder deze concrete omstandigheden is het hof van oordeel dat de oud-notaris, behalve dat hij Bakker en zijn kantoorgenoot [B] heeft gevraagd naar hun oordeel omtrent de wilsbekwaamheid van vader - beiden onmiskenbaar geen deskundigen op het gebied van de ziekte van Alzheimer – ook een deskundige, bijvoorbeeld een arts met genoegzame kennis op het gebied van de ziekte van Alzheimer, had moeten raadplegen alvorens zijn eigen oordeel over de wilsbekwaamheid van vader vast te stellen. Het hof acht de concrete omstandigheden dat de oud-notaris op de hoogte was van de ziekte van vader, dat hij door twee van de zoons hierover is gebeld en het feit dat de oud-notaris merkte dat vader onder zijn ziekte leed, van doorslaggevend belang bij de afweging van de oud-notaris die ertoe had moeten leiden dat hij eveneens advies zou hebben ingewonnen bij een deskundige als hiervoor bedoeld. Daaraan doet niet af dat in het eerdergenoemde protocol, zoals dit uiteindelijk is vastgesteld door de KNB, geen bepaling meer voorkomt omtrent het inschakelen van een dergelijke deskundige, wat daar verder van zij. Het hof is dan ook van oordeel dat de klacht jegens de oud-notaris gegrond is, en dat de kamer terecht hiervoor de maatregel van waarschuwing jegens de oud-notaris heeft opgelegd. 4.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 4.4. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing. 5. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en C.P. Boodt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 8 februari 2007 door de rolraadsheer. GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Bij vervroeging Beslissing van 24 augustus 2006 in de zaak onder rekestnummer 162/2006 NOT van: MR. [X], oud-notaris te [plaats], APPELLANT t e g e n 1. Ph. [Z], wonende te [plaats], 2. R.J. [Z], wonende te [plaats], 3. P. [Z], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDEN 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen de oud-notaris, is bij een op 27 januari 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, van 28 december 2005, waarbij de klacht van appellanten, hierna tezamen te noemen klagers, gegrond is verklaard en de oud-notaris de maatregel van waarschuwing is opgelegd. 1.2. Van de zijde van de oud-notaris is op 8 maart 2006 een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ingekomen. 1.3. Klagers hebben op 4 april 2006 een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingediend. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juli 2006. Klagers en de oud-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt zodat het hof zal uitgaan van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten. 4. Het standpunt van klagers 4.1. Klagers stellen dat de oud-notaris in opdracht van hun vader, hierna te noemen: vader, een akte houdende huwelijkse voorwaarden en een akte houdende wijziging testament heeft gepasseerd terwijl hun vader niet meer wils– en handelingsbekwaam was. Vader had reeds sedert 1996 medische klachten en in november 2002 werd bij hem de diagnose Alzheimer vastgesteld. Vader trouwde op 6 augustus 2004 met mevrouw E. [A], hierna te noemen: [A], terwijl hij, toen hij nog helder kon nadenken, zei dat hij absoluut niet met [A] wilde trouwen. Hij hield van een andere, voor hem onbereikbare, vrouw. 4.2. Klagers stellen dat hun vader, als gevolg van zijn ziekte, in het voorjaar van 2004 dermate hulpbehoevend en angstig was geworden dat zijn weerstand volledig was verdwenen en dat hij door [A] onder druk is gezet. Gedreven door zijn verlatingsangst heeft vader alles getekend wat hem werd voorgelegd. Zijn zoons heeft hij niet geïnformeerd: zij kwamen er min of meer toevallig achter dat hun vader was getrouwd. Dit terwijl vader zijn zoon Philip op 28 juli 2003 een medische volmacht had verstrekt en hem een niet behandelverklaring en een euthanasieverklaring liet meeondertekenen. Toen is ook uitgebreid gesproken, samen met de huisarts van vader, over een ondercuratelestelling. Het bleek op dat moment te vernederend voor vader om dat door te zetten. Besloten werd om te wachten met dit uiterste middel tot het echt niet meer anders zou kunnen. Zoon Philip zat toen al jarenlang in een schaduwbestuur van het eigen bedrijf van vader. Halverwege de jaren ’90 is dit schaduwbestuur door vader ingesteld omdat zijn toenemende lichamelijke ongemakken hem onzeker maakten. Al ruim twee jaar voor het passeren van de akten door de notaris deed vader ook zijn eigen privé-administratie niet meer, aangezien hij niet meer wist wat hij, bijvoorbeeld, met een acceptgiro moest doen. 4.3. Zoon Robert-Jan heeft vier tot zes maanden voor het huwelijk met de oud-notaris gebeld en hem gevraagd om, indien zijn vader zich tot hem zou wenden, rekening te houden met de omstandigheid dat zijn vader lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Ook heeft hij de oud-notaris gevraagd om de familie in kennis te stellen als zijn vader iets zou veranderen. De oud-notaris beriep zich op zijn geheimhoudingsplicht maar zei met de hem verstrekte informatie wel rekening te zullen houden. Ook zoon Peter heeft zich kort voor het huwelijk nog tot de oud-notaris gewend en hem medegedeeld dat zijn vader aan de ziekte van Alzheimer lijdt. Ook toen beriep de oud-notaris zich op zijn geheimhoudingsplicht. Tevens stelde hij zich op het standpunt dat zoon Peter geen belanghebbende was. 4.4. Op 5 oktober 2004 heeft zoon Peter samen met zijn vader en [A] de oud-notaris bezocht teneinde uitleg te verkrijgen over de inhoud van de akte houdende huwelijkse voorwaarden. Op een vraag van zoon Peter aan [A] hoe zij dit had kunnen doen antwoordde zij, in aanwezigheid van de oud-notaris: “Ach, ik moet toch ook aan mezelf denken”. In 2005 is de vader van klagers opgenomen in de gesloten afdeling van een verzorgingstehuis: ooit zijn grootste nachtmerrie, aldus klagers. 4.5. Klagers stellen dat de oud-notaris de medische indicatie van hun vader niet had mogen negeren. Bij de oud-notaris hadden alle alarmbellen moeten gaan rinkelen nu het hier ging om een gediagnosticeerde Alzheimerpatiënt die binnen enkele maanden een complete ommezwaai maakte en zelf niet meer in staat was om gedetailleerd aan te geven waarom hij dit deed. 4.6. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers in hun klachten stellen klagers dat zij wel degelijk belanghebbenden zijn en niet alleen vanwege de inhoud van de beide akten en de gevolgen daarvan voor de nalatenschap. De inhoud van de akten is ook van belang vanwege het medische aspect. Zoon Philip beschikte over drie volmachten op medisch gebied. Door het plotselinge huwelijk is de impact van deze volmachten gewijzigd. Ruim een half jaar na het huwelijk bleek dit reeds toen vader is opgenomen in een verzorgingstehuis, zonder dat klagers hiervan op de hoogte werden gesteld. 4.7. Ten aanzien van de geheimhoudingsplicht, waar de oud-notaris zich telkenmale op beroept, stellen klagers dat een tuchtprocedure als deze nu juist in het leven is geroepen om de werkwijze van notarissen te toetsen. Wanneer notarissen zich zouden kunnen beroepen op hun geheimhoudingsplicht betekent dit dat zij de enige beroepsgroep zijn die zich in kwesties als deze niet behoeft te verantwoorden en dat zou onder meer tot gevolg hebben dat Alzheimerpatiënten, zoals de vader van klagers, op geen enkele vorm van rechtsbescherming kunnen rekenen. 5. Het standpunt van de oud-notaris 5.1. De oud-notaris stelt dat de klacht een door klagers gestelde rechtsverhouding tussen hem als (voormalig) notaris en een derde als cliënt betreft en dat artikel 22 van de Wet op het notarisambt, hierna Wna, de notaris verplicht tot geheimhouding van alles wat hem in dat verband is toevertrouwd. Hieruit volgt tevens dat klagers niet kunnen worden ontvangen in hun klacht, omdat zij geen belanghebbenden zijn. De Wna kent alleen het begrip belanghebbende in de artikelen 49 en 49b. Bij het ontbreken van enige andere aanwijzing moet bij deze artikelen worden aangesloten voor het antwoord op de vraag wie in rechtstreeks verband met een akte een ontvankelijke klacht kan indienen. Klagers zijn geen partij in noch bij de akte en hun vader leeft nog en klagers moeten daarom in hun klacht niet ontvankelijk worden verklaard. 5.2. In zijn verzoekschrift in hoger beroep benadrukt de oud-notaris dat hij tijdens de mondelinge behandeling door de kamer op 8 november 2005 heeft gezegd dat hij op de hoogte was van het feit dat de vader van klagers aan de ziekte van Alzheimer leed. Voorts heeft de notaris aangeduid hoe gewoonlijk op zijn voormalige kantoor wordt omgegaan met dit soort vraagstukken. Op een vraag van de kamer heeft de oud-notaris bevestigd dat twee notarissen samen de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vader van klagers hebben gedaan. De notaris stelt dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot de beslissing of een persoon ter zake van een notariële akte al dan niet in staat is zijn wil te verklaren in het algemeen uitsluitend bij de notaris ligt. Deze kan zich niet van zijn verantwoordelijkheid bevrijden door een medische verklaring te vragen. Bovendien houden artsen indien zij dergelijke verklaringen afgeven vaak een slag om de arm en kunnen voorts de omstandigheden van de desbetreffende persoon significant wijzigen tussen het moment van de medische verklaring en het passeren van de akte. Ook kan het voorkomen dat er geen tijd meer is om een medische verklaring aan te vragen. 5.3. Tijdens de mondelinge behandeling door dit hof op 13 juli 2006 heeft de oud-notaris, in antwoord op vragen van de voorzitter, bevestigd dat hij heeft gehandeld overeenkomstig hetgeen nadien door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie is vastgelegd in het zogenoemde Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid en dat hij met de accountant van de vader van klagers heeft gesproken en met zijn kantoorgenoot [B]. Hij heeft afgezien van het opvragen van een medische verklaring. Ook heeft de oud-notaris bevestigd dat hij met de vader van klagers heeft gesproken zonder dat [A] hierbij aanwezig was. 5.4. Tenslotte stelt de oud-notaris dat het hem bevreemdt dat klagers geen stappen hebben ondernomen om hun vader onder bewind of onder curatele te laten stellen. In het telefoongesprek dat de oud-notaris had met zoon Robert-Jan heeft de oud-notaris hem op deze mogelijkheden gewezen. 6. De beoordeling 6.1. De oud-notaris heeft zich op het standpunt gesteld dat klagers niet kunnen worden ontvangen in hun klacht. Het hof zal allereerst beoordelen in hoeverre deze stelling van de oud-notaris terecht is opgeworpen. Met de oud-notaris deelt het hof de opvatting dat klagers noch bij de akte houdende huwelijkse voorwaarden, noch bij de akte houdende wijziging testament partij zijn. Ook is het hof van oordeel dat klagers niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de genoemde akten in de zin van artikel 49 Wna. Het hof is echter van oordeel dat voor de vraag wie het recht heeft een klacht in te dienen een verwijzing naar het (rechtstreeks)belanghebbendenbegrip in de artikelen 49 en 49b Wna te beperkt is. Er zijn immers situaties denkbaar waarin ook diegenen belanghebbenden kunnen zijn die niet met zoveel woorden vallen onder de categorieën genoemd in die artikelen. Of een dergelijke situatie zich voordoet, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige situatie klagers kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden. In de eerste plaats leidt het hof dit af uit het karakter van deze zaak. Klagers zijn kinderen van een hulpbehoevende man over wie zij zich aantoonbaar hebben ontfermd in de afgelopen jaren. Klagers hebben uitvoerig beschreven hoe de omgang was met hun vader in de afgelopen jaren, tot kort vóór het huwelijk, en hoe zij zich gezamenlijk met vader, diens goede vrienden en huisarts, hebben voorbereid op de situatie waarin vader niet meer in staat zou zijn om te handelen vanwege zijn ziekte. Voorts is het hof gebleken dat vader ook wilde dat zijn zoons een grote rol speelden in deze nieuwe situatie: zoon Philip zat al vanaf halverwege de jaren ’90 in het schaduwbestuur van het bedrijf van vader en vader had hem in juli 2003 een medische volmacht verstrekt en hem een niet behandelverklaring en een euthanasieverklaring laten meeondertekenen. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht. 6.2. De oud-notaris heeft zich, tijdens de procedure bij de kamer en in hoger beroep tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof, steeds beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de oud-notaris erop gewezen dat in zijn algemeenheid de geheimhoudingsplicht van een notaris zich niet uitstrekt tot de wijze waarop een notaris te werk gaat. Het hof is van oordeel dat het zeer wel mogelijk is voor een notaris, en in het onderhavige geval voor de oud-notaris, om te beschrijven op welke wijze hij zich een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van een cliënt, zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden. Nu het hof op basis van de mededelingen van de oud-notaris ter zitting geen oordeel kan vormen over de werkwijze die de oud-notaris heeft gevolgd, zal de oud-notaris worden verzocht alsnog gedetailleerd te beschrijven hoe de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vader van klagers heeft plaatsgevonden en zal in afwachting van die beschrijving ieder verder oordeel over de klacht worden aangehouden. 6.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - verklaart klagers ontvankelijk in hun klacht; - verzoekt de oud-notaris om binnen zes weken na de datum van deze beslissing het hof, met afschrift aan klagers, een gedetailleerde beschrijving te zenden van de wijze waarop de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vader van klagers tot stand is gekomen: - houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, J.C.W. Rang en P.J.N. van Os uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 24 augustus 2006 door de rolraadsheer. KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN Reg.nr.: KvT 13-2005 UITSPRAAK van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van: Ph. [Z], wonende te [plaats], R.J. [Z], wonende te [plaats], P. [Z], wonende te [plaats], hierna te noemen: klagers, tegen mr. [X], oud-notaris te [plaats], hierna te noemen: de oud-notaris. 1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij brief van 29 augustus 2005 hebben klagers een klacht ingediend tegen de oud-notaris. De oud-notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 28 september 2005. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 8 november 2005 ter vergadering van de voltallige Kamer. Klagers en de oud-notaris zijn daarbij verschenen. 2. DE FEITEN Op 6 augustus 2004 is de vader van klagers getrouwd met mevrouw E. [A]. De oud-notaris heeft de huwelijksakte opgesteld en was voorts betrokken bij de wijziging van het testament van de vader van klagers. 3. DE KLACHT De oud-notaris heeft ten onrechte niet onderkend dat de vader van klagers ten tijde van de ondertekening van voornoemde notariële akten niet meer wils- en handelingsbekwaam was als gevolg van de ziekte van Alzheimer, waaraan hij op dat moment al enige jaren leed. Klagers zijn ervan overtuigd dat hun vader, indien hij geestelijk gezond was gebleven, de notariële akten nooit zou hebben ondertekend. Hij heeft klagers, toen hij nog helder kon denken, vaak gezegd dat hij niet met mevrouw [A] wilde trouwen. Hij kende haar al ruim tien jaren, zij hadden al eens samengewoond, maar gingen weer uit elkaar omdat er met regelmaat ruzies waren. Door zijn ziekte was de vader van klagers in het voorjaar van 2004 echter zo hulpbehoevend en angstig geworden dat zijn weerstand volledig verdwenen was. Hij is door mevrouw [A] onder druk gezet: als hij niet zou trouwen, zou hij alleen blijven. Gedreven door angst heeft hij de notariële akten getekend. Hij heeft deze stukken niet zelf gelezen, maar heeft herhaaldelijk gezegd dat het goed was wat mevrouw [A] deed. Klagers kwamen er pas weken na het huwelijk achter dat hun vader was getrouwd. Hij was niet in staat aan te geven waarom hij binnen enkele maanden zo van gedachten veranderd was. 4. HET STANDPUNT VAN DE NOTARIS De oud-notaris geeft aan dat de klacht een door klagers gestelde rechtsverhouding betreft tussen hem als notaris met een derde als cliënt. Op grond van artikel 22 van de Wet op het notarisambt (Wna) is de oud-notaris verplicht tot geheimhouding van alles wat hem in het kader daarvan is toevertrouwd. De oud-notaris wil zijn geheimhoudingsplicht niet schenden en zal derhalve niet op de klacht ingaan. De oud-notaris stelt dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. 5. DE BEOORDELING DOOR DE KAMER 5.1 Op grond van art. 98, eerste lid, van de Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degene te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. 5.2 De Kamer ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of klagers in hun klacht kunnen worden ontvangen. De klacht betreft het passeren door de oud-notaris van notariële akten ten behoeve van de vader van klagers. Met de opstelling van deze akten hebben klagers formeel niets van doen gehad. Zij waren en zijn geen opdrachtgevers of cliënten van de (oud-)notaris. De inhoud van deze akten is voor hen echter wel materieel van groot belang, voorzover deze bepalend is voor hetgeen zij uit de nalatenschap van hun vader kunnen verwachten. De Kamer is daarom van oordeel dat klagers als belanghebbenden dienen te worden beschouwd, zodat zij in hun klacht kunnen worden ontvangen. 5.3 Vervolgens dient de Kamer te onderzoeken of de handelwijze van de oud-notaris in deze klachtzaak een ten opzichte van klagers verwijtbare handeling in de zin van artikel 98 Wna oplevert. De vaststelling van de relevante feiten wordt daarbij belemmerd, doordat de oud-notaris zich beroept op zijn geheimhoudingsplicht. Hij heeft de door klagers verstrekte informatie echter niet weersproken. De Kamer zal die feiten daarom als vaststaand aannemen. 5.4 De klacht komt er op neer dat de oud-notaris ten onrechte de akten heeft gepasseerd. Hij had volgens klagers moeten onderkennen dat hun vader als gevolg van zijn ziekte zijn wil niet meer kon bepalen. De oud-notaris kende de vader van klagers al jaren. In 2002 had een arts al de diagnose Alzheimer gesteld. Zowel klager R.J. [Z] als klager P. [Z] heeft de oud-notaris gebeld om hem te berichten dat hun vader aan de ziekte van Alzheimer leed en om hem te vragen hiermee rekening te houden in het geval hun vader bij de oud-notaris mocht komen. Klager R.J. [Z] pleegde dit telefoongesprek vier tot zes maanden voor het huwelijk van de vader van klagers, en klager P. [Z] heeft na 15 juni 2004 met de oud-notaris hierover gebeld. De oud-notaris heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij ten tijde van het gesprek met de vader van klagers en mevrouw [A] op zijn notariskantoor ook al op een andere manier op de hoogte was van de gezondheidssituatie van de vader van klagers. Hij heeft vervolgens, overeenkomstig de gebruikelijke werkwijze van het notariskantoor, een collega-notaris geraadpleegd en samen met deze collega uitgebreid aandacht besteed aan de gezondheidstoestand van de heer [Z] senior. 5.5 Niet is gebleken dat de oud-notaris ten behoeve van de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vader van klagers een medische verklaring heeft gevraagd. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten is de Kamer van oordeel dat de oud-notaris dit onder de gegeven omstandigheden niet achterwege had behoren te laten. De oud-notaris had de huisarts van de vader van klagers kunnen raadplegen. Hij had in ieder geval aan de vader van klagers en mevrouw [A] kunnen meedelen dat hij had vernomen van de ziekte van de vader van klagers, en dat hij uit hoofde van zijn ambtsverplichtingen diende te verifiëren of die ziekte van invloed was op het vermogen van de heer [Z] senior om zijn wil te bepalen, en dat hij daarvan een medische verklaring wilde hebben alvorens over te gaan tot passering van de akten, en hij had hun vervolgens toestemming moeten vragen om medische informatie in te winnen. Door dit na te laten heeft hij naar het oordeel van de Kamer, gelet op de omstandigheden van het geval en op de huidige inzichten in de onderhavige problematiek, op onvoldoende zorgvuldige wijze de wilsbekwaamheid van de vader van klagers beoordeeld. 5.5 Ter vaststelling van de sanctie acht de Kamer de volgende overwegingen van belang. Enerzijds rust op de notaris een zware ambtsverplichting om het nodige te doen om te voorkomen dat hij akten passeert op basis van verklaringen, die zijn afgelegd door personen die daarbij niet in staat waren om in vrijheid hun wil te vormen en te uiten. Het gaat hier om één van de essentiële bestaansredenen van het notariaat. Daarbij komt, dat in de loop van de laatste jaren veel bekend is geworden omtrent de verschijnselen en de risico's van de ziekte van Alzheimer. Van een notaris mag worden gevergd dat hij daarop attent is en zich bij twijfel medisch laat adviseren, waartoe des te meer aanleiding kan bestaan als (zoals in casu) de notaris meer dan eens expliciet op de ziekte is geattendeerd. Anderzijds moet worden geconstateerd dat in de notariële vakliteratuur nog maar zeer recent over de Alzheimer-problematiek diepgaand wordt geschreven en dat op dit gebied in het notariaat kennelijk nog geen algemeen inzicht bestaat en zeker nog geen regelgeving, bijvoorbeeld in de vorm van een protocol, dat aangeeft hoe de notaris in gevallen als deze dient te handelen. Een en ander afwegend komt de Kamer tot het oordeel dat, mede in aanmerking nemend dat de oud-notaris inmiddels is gedefungeerd, een maatregel in de vorm van een waarschuwing passend is. 6. DE BESLISSING De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan oud-notaris [X] de maatregel waarschuwing op; - bepaalt dag en uur waarop de waarschuwing zal worden uitgesproken nadat de vaststelling heeft plaatsgevonden dat tegen de onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat. Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter, mrs. J.E. Huisman en E.M.W. de Lange, leden, mrs. P. Schulting en S. ter Heide, plaatsvervangend leden, bijgestaan door mr. M.J.C. ten Hoopen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2005. De beslissing is verzonden op Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.