Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8656

Datum uitspraak2007-01-17
Datum gepubliceerd2007-03-26
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1364-H-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De grieven van de man komen er - kort gezegd - op neer dat de rechtbank, door de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek te verstaan dat de hypotheeklasten niet behoren tot de alimentatieverplichtingen in de zin van beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 3 november 2005, maar door partijen gezamenlijk dienen te worden gedragen, althans om een daartoe strekkende zelfstandige voorlopige voorziening te treffen, alsmede zijn verzoek te verstaan dat de door voormelde beschikking toegestane verrekeningen door de man casu quo opnamen door de vrouw van € 8.000,- per maand uit de beleggingsrekening beschouwd dienen te worden als voorschotten aan de vrouw op de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, althans om een daartoe strekkende zelfstandige voorlopige voorziening te treffen, ten onrechte artikel 824 lid 2 juncto artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv, buiten toepassing heeft gelaten.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 17 januari 2007 Rekestnummer. : 1364-H-06 Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-4846 [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. J.H. van Gelderen, tegen [verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. H.J.A. Knijff. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 29 september 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 7 september 2006. De vrouw heeft op 24 november 2006 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 november 2006 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de man is bij het hof op 5 oktober 2006 een faxbrief ingekomen waarin nader wordt ingegaan op de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Op 8 december 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. C.L.M. Smeets. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 3 november 2005 van de rechtbank te ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking waarbij - voor zover in hoger beroep van belang - is bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2006 voorlopig tot de verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag van € 500,- per maand per kind zal verstrekken, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Tevens is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek te bepalen dat de rechtbank verstaat dat de hypotheeklasten niet behoren tot de alimentatieverplichtingen in de zin van de beschikking van 3 november 2005, maar door partijen gezamenlijk dienen te worden gedragen, althans om een daartoe strekkende zelfstandige voorlopige voorziening te treffen. Voorts is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek te bepalen dat de in de beschikking van 3 november 2005 toegestane verrekeningen door de man casu quo opnamen door de vrouw van € 8.000,- per maand uit de beleggingsberekening beschouwd dienen te worden als voorschotten aan de vrouw op de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, althans om een daartoe strekkende zelfstandige voorlopige voorziening te treffen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. De man verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor de duur van het echtscheidingsgeding alsnog: - de november-beschikking te wijzigen in dier voege, dat de som welke de man voorlopig zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 1 april 2006 wordt bepaald op € 300,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen; - de november-beschikking te wijzigen casu quo aan te vullen in dier voege, dat het hof verstaat dat de hypotheeklasten niet behoren tot de alimentatieverplichtingen in de zin van die beschikking, maar door partijen gezamenlijk dienen te worden gedragen, althans om een daartoe strekkende zelfstandige voorlopige voorziening te treffen; - de november-beschikking te wijzigen casu quo aan te vullen in dier voege, dat het hof verstaat dat de door die beschikking toegestane verrekeningen door de man casu quo opnamen door de vrouw van € 8.000,- per maand uit de beleggingsrekening beschouwd dienen te worden als voorschotten aan de vrouw op de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, althans om een daartoe strekkende zelfstandige voorlopige voorziening te treffen; - de vrouw in haar zelfstandige verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans de desbetreffende verzoeken alle af te wijzen. 2. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man te veroordelen in de proceskosten. 3. Het hof zal hieronder ingaan op de ontvankelijkheid van het hoger beroep. 4. De grieven van de man komen er - kort gezegd - op neer dat de rechtbank, door de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek te verstaan dat de hypotheeklasten niet behoren tot de alimentatieverplichtingen in de zin van beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 3 november 2005, maar door partijen gezamenlijk dienen te worden gedragen, althans om een daartoe strekkende zelfstandige voorlopige voorziening te treffen, alsmede zijn verzoek te verstaan dat de door voormelde beschikking toegestane verrekeningen door de man casu quo opnamen door de vrouw van € 8.000,- per maand uit de beleggingsrekening beschouwd dienen te worden als voorschotten aan de vrouw op de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, althans om een daartoe strekkende zelfstandige voorlopige voorziening te treffen, ten onrechte artikel 824 lid 2 juncto artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv, buiten toepassing heeft gelaten. Volgens de man is op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad onder deze omstandigheid hoger beroep van de beslissing van de rechtbank toegestaan. 5. De vrouw is van mening dat de man niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Zij stelt dat de rechtbank artikel 824 lid 2 juncto artikel 822 Rv wel heeft toegepast en dat derhalve geen wetsartikel buiten toepassing is gelaten. Wijziging bedrag voor de verzorging en opvoeding van de kinderen 6. Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 824 lid 1 Rv staan tegen de op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikkingen en tegen beschikkingen tot wijziging of intrekking daarvan geen hogere voorzieningen open, behoudens cassatie in het belang van de wet. Lid 2 van artikel 824 Rv geeft expliciet aan, wanneer de beschikkingen, bedoeld in artikel 822 Rv, door de rechtbank die of het gerechtshof dat de beschikking heeft gegeven, kunnen worden gewijzigd of ingetrokken. In casu is - ongeacht of voldaan wordt aan de criteria die tot wijzing van het bedrag voor de verzorging en opvoeding van de kinderen zouden kunnen leiden - uitsluitend de rechtbank die de voorlopige voorziening heeft getroffen, bevoegd kennis te nemen van voormeld wijzigingsverzoek. Het hof zal de man in zijn hoger beroep betreffende wijziging van het bedrag voor de verzorging en opvoeding van de kinderen derhalve niet-ontvankelijk verklaren. Overige verzochte wijzigingen 7. Ten aanzien van de overige door de man verzochte wijzigingen overweegt het hof als volgt. Ondanks het rechtsmiddelenverbod van artikel 824 Rv, bestaat toch de mogelijkheid hoger beroep en cassatie in te stellen in bijzondere gevallen, onder meer wanneer de rechter het desbetreffende artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Het is deze omstandigheid waarop de man zich in de onderhavige zaak beroept. Het hof acht een dergelijke omstandigheid echter niet aanwezig nu de rechtbank de overige wijzigingsverzoeken van de man wel degelijk heeft getoetst aan artikel 822 lid 1 Rv en vervolgens heeft overwogen dat deze verzoeken niet vallen onder de limitatieve opsomming van voorlopige voorzieningen in dit artikel. Voor zover de man met de toelichting op zijn grieven beoogt te betogen dat de rechtbank in haar op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikking blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, overweegt het hof dat dit enkele feit - zo zich dit in het onderhavige geval zou voordoen - het rechtsmiddelenverbod niet vermag te doorbreken. Op grond van het vorenstaande dient de man in zijn hoger beroep inzake de overige verzochte wijzigingen derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. 8. Het verzoek van de man de vrouw in haar zelfstandige verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans de desbetreffende verzoeken alle af te wijzen, behoeft geen nadere bespreking, nu deze verzoeken van de vrouw eveneens voorlopige voorzieningen betreffen, waarop het hiervoor onder overweging 6 overwogene derhalve onverkort van toepassing is. 9. Het hof ziet geen reden om, zoals door de vrouw is verzocht, de man te veroordelen in de proceskosten, zodat het verzoek van de vrouw hieromtrent zal worden afgewezen. 10. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van Nievelt en Stille, bijge-staan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 17 januari 2007.