Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8706

Datum uitspraak2007-01-19
Datum gepubliceerd2007-02-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAWB-05-771
Statusgepubliceerd


Indicatie

last onder dwangsom t.a.v. gebruik perceel als buitenstalling; vaststelling door rechtbank van van last onder dwangsom uitgezonderd perceelsgedeelte; finale geschilbeslechting door rechtbank


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector bestuursrecht AWB nummer: 05/771 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. M.W. Dieleman, advocaat te Middelburg tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, gevestigd te Domburg, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 26 februari 2004 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd terzake van het gebruik van een gedeelte van zijn perceel aan de [stra[straatnaam eiser]1] te [woonplaats] als buitenstalling voor caravans en boten. Het tegen dit besluit door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 15 juli 2004 ongegrond verklaard. In haar uitspraak van 10 mei 2005 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen laatstgenoemd besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Op 19 augustus 2005 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een nieuw besluit op zijn bezwaar. Verweerder heeft vervolgens een nieuw besluit op bezwaar, gedagtekend 9 november 2005, genomen. Hierbij heeft verweerder het besluit van 26 februari 2004 gehandhaafd voor een gedeelte van het perceel [adres eiser 1] te [woonplaats]. De rechtbank heeft het beroep van eiser, gelet op artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voorlopig mede gericht geacht tegen verweerders besluit van 9 november 2005. Eiser heeft vervolgens een aanvullend beroepschrift ingediend. Het beroep is op 13 november 2006 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, vergezeld van zijn vader [naam vader] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. U.T. Hoekstra, advocaat te Middelburg. II. Overwegingen 1.Ter zitting heeft verweerder meegedeeld, dat de dagtekening van het alsnog door verweerder genomen besluit op het bezwaar moet worden gelezen als 8 november 2005. De rechtbank acht het beroep van eiser mede gericht tegen dit besluit. Nu eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij geen belang meer heeft bij het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar zal de rechtbank zijn bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaren. Verweerder zal ter zake worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van eiser begroot op € 80,50 wegens één proceshandeling en een zaak van zeer licht gewicht. Tevens zal verweerder het griffierecht aan eiser moeten vergoeden. 2.De in geding zijnde last onder dwangsom, betreft het gebruik van een gedeelte van het perceel [adres eiser 1] te [woonplaats] als buitenstalling voor, ten tijde van het primaire besluit, in hoofdzaak caravans en daarnaast enkele boten en een schaftwagen. Genoemde locatie wordt volgens eiser sinds 1987 als buitenstalling gebruikt. Verweerder heeft eiser bij brief van 3 juli 2003, verzonden 9 juli 2003 medegedeeld dat de buitenstalling in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan en dat er geen uitzicht bestaat op legalisering. De last schrijft voor dat eiser het verboden gebruik binnen zes weken dient te staken, op straffe van een dwangsom van € 210,- per week dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 11.000,-. 3.De rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 mei 2005 geconcludeerd dat de buitenstalling ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van het bestemmingsplan Buitengebied Domburg op 3 maart 1993 op grond van het overgangsrecht daarvan in zijn toenmalige omvang mocht worden voortgezet en voorts dat dit gebruik als buitenstalling naar dezelfde omvang mag worden gecontinueerd onder het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veere 1999. 4.De rechtbank heeft daarom in haar uitspraak geoordeeld dat verweerder in zoverre niet bevoegd was om eiser ter zake van bedoeld gebruik een last onder dwangsom op te leggen. Het besluit van 15 juli 2004 is daarom wegens strijd met artikel 125 van de Gemeentewet vernietigd. 5. Verweerder heeft bij zijn thans bestreden nieuwe beslissing op bezwaar, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, een 350m² groot gedeelte van het perceel [adres eiser 1] van het werkingsgebied van de last onder dwangsom uitgezonderd en deze last voor het overige gedeelte van het perceel [adres eiser 1] waarop de buitenstalling gesitueerd was gehandhaafd. Verweerder meent dat er van uit moet worden gegaan dat alleen dit 350m² grote perceelsgedeelte op de peildatum 3 maart 1993 - de datum van het verkrijgen van rechtskracht van het bestemmingsplan Buitengebied Domburg - als buitenstalling in gebruik was. Verweerder baseert dit standpunt op een rapport met bijbehorende situatieschets van een controle op 4 maart 1991 door een ambtenaar van de toenmalige gemeente Domburg op het terrein [adres eiser 2]. Daarbij is geconstateerd dat destijds dit, thans bij het perceel [adres eiser 1], behorende perceelsgedeelte in gebruik was als caravanstalling. Verweerder meent dat er geen aanknopingspunten zijn om ervan uit te gaan dat de omvang van de caravanstalling op de peildatum groter was. 6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de omvang van de buitenstalling ten tijde van de peildatum reeds zeker zo groot was als de buitenstalling, waarop het dwangsombesluit van verweerder van 26 februari 2004 betrekking heeft. Volgens eiser is verweerder daarom in het geheel niet bevoegd om tot handhaving over te gaan. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met een door hem overgelegde verklaring van zijn vader en rechtsvoorganger als eigenaar van het terrein en daarbij behorende foto’s en situatieschetsen. De rechtbank overweegt als volgt. 7.De rechtbank stelt, aan de hand van hetgeen daarover ter zitting door eiser onweersproken is opgemerkt, vast dat uitsluitend het perceel [adres eiser 1], eigendom van eiser, als buitenstalling in gebruik was. Anders dan in het primaire besluit van 26 februari 2004 is vermeld strekt de buitenstalling zich niet mede uit tot op het perceel [adres broer eiser], dat in eigendom en gebruik is bij eisers broer [naam broer eiser]. De grens tussen deze percelen loopt, aldus eiser, langs de noordzijde van de in 1992 gebouwde (nieuwe) loods en vervolgens rechtdoor naar de [straatnaam eiser]. 8.Ingevolge de uitspraak van de rechtbank van 10 mei 2005 diende verweerder te onderzoeken hoe de feitelijke situatie, dat wil zeggen de feitelijke omvang, van de in geding zijnde buitenstalling ten tijde van de peildatum 3 maart 1993 was. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft verweerder zijn onderzoek beperkt tot een onderzoek in de eigen archieven. Verweerder heeft daarbij niet meer informatie gevonden dan het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport van 4 maart 1991. Nu dit rapport dateert van twee jaar vóór de peildatum 3 maart 1993 bieden deze stukken op zichzelf onvoldoende onderbouwing voor verweerders conclusie dat de situatie ook op de peildatum zo was. 9.De stelling van verweerder dat er niet meer gegevens beschikbaar waren omdat verweerder, in afwachting van de in 1994 in de wet opgenomen mogelijkheid tot het toepassen van bestuursdwang, geen controles meer heeft uitgevoerd in de jaren 1992 en 1993 verwerpt de rechtbank. Het gaat immers om het vaststellen van de feitelijke situatie met het oog op het toepassen van bestuursdwang. Dan kan verweerder zich niet beperken tot een onderzoek in de eigen archieven, maar dient hij zijn onderzoek ook uit te breiden, bijvoorbeeld door eiser te vragen naar gegevens waarover hij beschikt. Het bestreden besluit moet reeds hierom, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, worden vernietigd. 10.De rechtbank zal dit geschil op uitdrukkelijk verzoek van partijen finaal beslechten. De rechtbank heeft reeds in haar uitspraak van 10 mei 2005 vastgesteld dat het gebruik van het perceel [adres eiser 1] als buitenstalling gelet op het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1999 overigens niet is toegestaan, afgezien van het gedeelte dat onder het overgangsrecht valt. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder voor wat betreft het overige gedeelte van het perceel [adres eiser 1] van handhavend optreden had moeten afzien. Gelet hierop dient de rechtbank thans aan de hand van de beschikbare informatie de omvang en de situering van de buitenstalling op de peildatum 3 maart 1993 vast te stellen. Met het oog daarop zijn voorhanden het bovengenoemde door verweerder overgelegde rapport met situatietekening van 4 maart 1991 alsmede de door verweerder overgelegde stukken met betrekking tot de aanvraag en weigering uit 1991 van een bouwvergunning voor de bouw van een woning met schuur. Van de zijde van eiser zijn overgelegd een verklaring van de vader van eiser [naam vader] van 21 november 2005, met een aantal foto’s en situatieschetsen als bijlagen, en een bouwvergunning voor het bouwen van een woning met schuur van 7 november 1991. 11. Zoals uit het vorenstaande blijkt biedt het rapport van 4 maart 1991 onvoldoende duidelijkheid over de situatie op de peildatum. Ook de overige door verweerder overgelegde stukken bieden onvoldoende informatie met betrekking tot de situatie op de peildatum. 12.Aan de schriftelijke verklaring van [naam vader] kent de rechtbank niet die betekenis toe, die eiser daaraan toegekend wil zien, aangezien [naam vader] als vader van eiser niet als onpartijdig kan worden beschouwd. In dit verband ziet de rechtbank ook geen meerwaarde in het horen als getuige van de vader en de broer van eiser. 13.Voorts moet als uitgangspunt gelden dat, nu het om op grond van de bestemming niet toegestaan gebruik gaat, de omvang van het gebruik op de peildatum voor zover deze niet zeker is restrictief moet worden uitgelegd. 14.Op grond van het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank er van uit dat de door eiser overgelegde foto’s 4a en 5 gemaakt zijn in het late voorjaar van 1993, waarschijnlijk in mei 1993. Op deze foto’s is te zien dat een aantal caravans is geplaatst op het terrein vóór de in 1992 gebouwde (nieuwe) loods. Uit deze foto valt echter niet met zekerheid af te leiden dat het hierbij om stalling gaat. Het is net zo goed mogelijk dat het om caravans gaat die uit de overdekte stalling zijn gehaald om door de eigenaars opgehaald te worden. Op de door eiser overgelegde luchtfoto nummer 6 uit 1994 is het verharde terrein aan de - van uit deze loods bezien - rechtervoorzijde van de loods niet in gebruik als buitenstalling. Op deze foto is alleen een tussen de oude stallingloods en voornoemd verhard terrein gelegen terrein in gebruik als buitenstalling voor caravans. Een en ander tezamen en in onderling verband bezien komt de rechtbank tot de slotsom, dat niet aannemelijk is geworden dat de omvang van de buitenstalling zo groot is geweest als eiser aan de hand van de foto’s 4a en 5 stelt. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat slechts het perceelgedeelte, dat op de luchtfoto uit 1994 als buitenstalling in gebruik is ook op de peildatum als buitenstalling in gebruik was. De omvang en de situering van de buitenstalling op de peildatum 3 maart 1993 moet dan ook daarop worden bepaald. Dat betekent dat het gebruik als buitenstalling van dit - op een bij deze uitspraak behorende kopie te omlijnen perceelsgedeelte - op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veere 1999 blijft toegestaan. 15.Dat eiser inmiddels, zoals ter zitting is gebleken, een gedeelte van dit terrein als buitenstalling heeft opgegeven door de aanleg van een oprijlaan en parkeerplaatsen langs de oude stallingloods, moet voor zijn risico blijven en kan dus niet worden gecompenseerd met uitbreiding van de stalling elders op het terrein. Dat is de consequentie van de omstandigheid, dat het hier om krachtens overgangsrecht toegestaan gebruik gaat en dat dit gebruik onder de daarna achtereenvolgens geldende bestemmingsplannen niet langer is toegestaan. 16.Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit moet worden vernietigd en dat de rechtbank zelf in de zaak zal voorzien, zoals hierboven in overweging 14 is aangegeven. 17.In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk; verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 8 november 2005 gegrond; vernietigt dit bestreden besluit; voorziet als volgt: bepaalt dat eiser het gebruik als buitenstalling van zijn perceel [adres eiser 1] te [woonplaats] binnen zes weken na verzending van deze uitspraak dient te staken, met uitzondering van het perceelsgedeelte zoals dat op de bij deze uitspraak behorende kopie van de luchtfoto, genummerd 6, geel omlijnd is aangeven; bepaalt dat indien of zolang eiser niet voldoet aan deze last hij, na het verstrijken van de begunstigingstermijn, een dwangsom verbeurt aan de gemeente Veere van € 210,- (tweehonderd en tien euro) per week zolang de overtreding voortduurt, met een maximum van € 11.000,- (elfduizend euro); bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; bepaalt dat de gemeente Veere aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 138 (honderdachtendertig euro) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op totaal € 724,50 (zevenhonderdvierentwintig euro en vijftig eurocent), te betalen door de gemeente Veere aan eiser. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Nota bene: In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld. Afschrift verzonden op: