Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8726

Datum uitspraak2006-12-11
Datum gepubliceerd2007-02-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601400-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak, bewijsmotivering (PROMIS).


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer(s): 16/601400-05 Datum uitspraak: 11 december 2006 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. Raadsman: mr. A.J.M.J. Werners, advocaat te Doorn. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 en 27 november 2006. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Het OM heeft gerequireerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. De verdediging heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat wettig bewijs voor het plegen van ontucht met een minderjarige zoals aan verdachte ten laste is gelegd, in deze zaak aanwezig is. Er is een aangifte van [aangeefster], die rond de jaarwisseling 2004/2005 nog geen zestien jaar was. Verdachte heeft erkend dat hij in december 2004 eenmaal een zoen heeft uitgewisseld met [aangeefster]. Ook heeft hij verklaard dat hij in die periode [aangeefster] als vrijwilliger op de kinderboerderij heeft meegemaakt en dat hij daar wel met haar op het kantoortje is geweest, waarbij de deur was afgesloten. Dit laatste heeft, [zus I], de zus van [aangeefster] bevestigd. De moeder van [aangeefster] heeft ervaren dat [aangeefster] in het begin van 2005 ‘ergens mee zat’. Een oudere vriendin van [aangeefster], [getuige P], heeft gezegd dat verdachte tegenover haar bekend heeft dat hij ontucht met [aangeefster] heeft gepleegd. Daarmee is op zichzelf voldaan aan de hoeveelheid bewijs die de wet minimaal vereist. Naast het wettig bewijs moet de rechtbank ook vaststellen of het bewijs overtuigend is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Verdachte heeft van aanvang af stellig ontkend dat er iets meer zou zijn gebeurd dan een kus - geen tongzoen -, waarbij het initiatief van [aangeefster] is uitgegaan. Verdachte zegt dat hij toen dat gebeurde, onvoldoende weerstand heeft geboden en dit ook aan de moeder van [aangeefster] heeft verteld. Hij heeft daarover steeds consistent verklaard en zijn verhaal is bevestigd door de moeder van [aangeefster]. De verklaring van [aangeefster] in het studioverhoor is niet erg duidelijk over wanneer er ontuchtige handelingen zouden zijn geweest met verdachte. Ook is het de rechtbank, net als de raadsman van verdachte, opgevallen dat zij over de handelingen zelf en de omstandigheden waaronder, erg weinig details weet te vertellen, terwijl zij in andere delen van het verhoor, waar het niet over de ontucht gaat, wel een uitgebreid verhaal heeft. Over een gelegenheid op zolder bij verdachte thuis heeft [aangeefster] eveneens weinig of geen details verteld. [Aangeefster]’s zus en [getuige P] hebben van [aangeefster] gehoord wat er gebeurd zou zijn. Haar zus plaatst de voorvallen, die volgens [aangeefster] met haar besproken zijn, op andere momenten in de tijd dan [aangeefster]. Haar vriendin [getuige P] spreekt bovendien over ‘pijpen’ terwijl dat in de aangifte van [aangeefster] zelf niet voorkomt en heeft het over een frequentie van voorvallen die [aangeefster] zelf niet noemt. Tegenover [getuige P]’s verklaring dat zij verdachte aangesproken heeft op de handelingen die hij met [aangeefster] zou hebben gepleegd en dat verdachte die toen zou hebben erkend, staat de verklaring van verdachte dat hij tegenover [getuige P] wel heeft beaamd dat er een kus is geweest, maar dat [getuige P] niet heeft gesproken over vingeren of aftrekken en dat hij dat dus ook niet beaamd heeft. Daarom heeft de rechtbank de indruk dat [aangeefster] niet steeds hetzelfde verhaal verteld heeft. Uit het dossier leidt de rechtbank voorts af dat [aangeefster] een meisje is met onder meer sociaal –emotionele problemen. Uit de processtukken komt bovendien naar voren dat door verdachte en ook door andere medewerkers wel eens in het (afgesloten) kantoortje onder vier ogen met jonge vrijwilligers zoals [aangeefster] over persoonlijke problemen werd gesproken. Dat [zus I] verdachte en [aangeefster] uit het kantoortje heeft zien komen kan ook daarmee te maken hebben gehad en wijst dus niet persé op ongeoorloofde gebeurtenissen. Objectief steunbewijs, dat niet uit de bron van [aangeefster] komt, ontbreekt in deze zaak. Uit het dossier als geheel heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen zoals hem wordt verweten. De rechtbank is op grond van wettige bewijsmiddelen dan ook onvoldoende overtuigd geraakt dat verdachte de onder primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs M.L. van der Bel, C.W. Bianchi en V.M.M. van Amstel, bijgestaan door mr. J. Pieterse als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2006.