Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8831

Datum uitspraak2007-01-24
Datum gepubliceerd2007-02-19
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2839 MAW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing sollicitatie berust op ondeugdelijke motivatie.


Uitspraak

05/2839 MAW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 april 2005, 03/4696 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Commandant Luchtstrijdkrachten, als rechtsopvolger van de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten, (hierna: commandant) Datum uitspraak: 24 januari 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. B. Damen, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld. De commandant heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B. Damen. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.D. Jansen, werkzaam bij het ministerie van Defensie. II. OVERWEGINGEN 1. In deze uitspraak wordt in voorkomend geval onder commandant de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten verstaan. 2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding spelende feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het navolgende. 2.1. Appellant, kapitein bij de Koninklijke Luchtmacht, heeft met twee andere officieren gesolliciteerd naar de functie van medewerker JFACC Planning Branch, NASAG, standplaats Ramstein (D). Overeenkomstig het advies van de sollicitatiecommissie, die appellant als “minder geschikt voor de functie” had aangemerkt, is appellant bij primair besluit van 30 juni 2003 afgewezen. Overwogen is dat appellant weliswaar voldoet aan alle gestelde eisen betreffende de vacature (hierna aangeduid als “bodemgeschikt”), doch de selectiecommissie er niet van heeft kunnen overtuigen een gemotiveerde en door-dachte keuze te hebben gemaakt. Aangezien een andere kandidaat beter past in het geheel van de gestelde eisen, kennis/vaardigheden, gevolgde loopbaan, belangstelling en ambities, is de keuze niet op appellant gevallen, aldus het besluit. 2.2. Deze afwijzing is na door appellant daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 24 september 2003, met dien verstande dat nu is overwogen dat appellant blijkens het verslag van de sollicitatieprocedure wat betreft de aspecten motivatie en belangstelling en ambities niet voldoet aan de gestelde eisen. In de loop van de bezwaarprocedure is door de commandant vastgesteld dat de beide andere kandidaten voor de functie - van wie er een inmiddels was benoemd - niet aan de eisen van bodemgeschiktheid voldeden. In verband hiermee is die benoeming ongedaan gemaakt; appellant is evenwel niet nogmaals voor de functie in beschouwing genomen. 3. De rechtbank heeft blijkens de aangevallen uitspraak geen grondslag gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit de in zaken als deze aan te leggen terughoudende rechterlijke toetsing niet kan doorstaan en het ingestelde beroep ongegrond verklaard. 4. In hoger beroep is namens appellant gesteld dat het beoordelingspunt motivatie ten onrechte is meegenomen bij de totstandkoming van het functietoewijzingsbesluit. Verder is met nadruk erop gewezen dat hij door de sollicitatiecommissie, zoals overgenomen in het primaire besluit, niet ongeschikt is geacht maar als minder geschikt dan de andere kandidaten is beoordeeld. Naar zijn opvatting had dit ertoe moeten leiden dat hij, na het wegvallen van de andere kandidaten wegens ontbrekende bodemgeschiktheid, als enig overgebleven bodemgeschikte kandidaat opnieuw voor de functie in beschouwing genomen had moeten worden. 5. De commandant kan appellant hierin niet volgen. In de eerste plaats heeft hij gewezen op de verwevenheid van het aspect motivatie met de criteria belangstelling en ambitie. Verder heeft hij erop gewezen dat de sollicitatiecommissie onder andere van mening was dat “de visie van betrokkene behoorlijk dient te worden bijgeschaafd om op deze vacature te kunnen acteren”. Zijns inziens blijkt hieruit dat niet met onmiskenbare zekerheid kan worden gesteld dat appellant de functie zeker zou zijn toegewezen indien de andere kandidaten eerder uit de procedure waren genomen. 6. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan als volgt. 6.1. Hij is van oordeel dat ingevolge artikel 6 van de hier als beleidskader geldende Beleidsregel functietoewijzing en bevordering Koninklijke Luchtmacht de motivatie van een sollicitant te rekenen is tot de selectiecriteria. De Raad stelt dan vast dat de sollicitatiecommissie, blijkens de bewoordingen van het aan de commandant uitgebrachte advies, het bij appellant geconstateerde gebrek aan motivatie als minpunt heeft beoordeeld in vergelijking met de andere kandidaten. Zij heeft dit echter niet als een absoluut obstakel gezien, maar heeft appellant als minder geschikt beoordeeld. Dit advies is door de commandant bij het primaire besluit overgenomen. 6.2. Toen de andere kandidaten vervolgens wegvielen - bij normale oplettendheid zouden zij trouwens niet eens tot de sollicitatieprocedure toegelaten zijn - is in het bestreden besluit, dat is genomen zonder nadere beschouwing van appellant, overwogen dat appellant voor de onderhavige functie ongeschikt is. Naar het oordeel van de Raad spoort dit niet met het advies van de sollicitatiecommissie. 6.3. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is en dat dit besluit daarom, als genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet worden vernietigd. 7. De Raad ziet voorts aanleiding om de commandant met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand en van € 27,42 aan reiskosten, en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand en van € 14,02 aan reiskosten, totaal € 1.329,44. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de commandant een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar van appellant, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt de commandant in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.329,44, te betalen door de Staat der Nederlanden; Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 323,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Koerts als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) R.E. Koerts. HD 23.01