Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8940

Datum uitspraak2007-01-24
Datum gepubliceerd2007-02-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers50731 HA ZA 05-638
Statusgepubliceerd


Indicatie

''(...) 4. De beoordeling van het geschil 4.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen Schieman en [gedaagde] of tussen Schieman en Qbounce. Uit het overgelegde vonnis in kort geding blijkt dat Schieman (in de persoon van Van den Boezem) is opgetreden voor [gedaagde] en dat Qbounce in dat kort geding niet is verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende vast komen te staan dat Schieman slechts werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] en dat [gedaagde] de overeenkomst van opdracht met Schieman heeft gesloten. Dit heeft hij niet namens Qbounce kunnen doen omdat hij geen zelfstandige bevoegdheid had om Qbounce te binden. Hieraan staat niet in de weg dat partijen nooit zouden hebben afgesproken dat [gedaagde] de rekening in privé zou betalen of dat een aantal nota’s (mede) op naam van Qbounce waren gesteld. [gedaagde] is de wederpartij van Schieman geweest bij de overeenkomst van opdracht, en op grond daarvan is hij jegens Schieman gehouden zijn betalingsverplichtingen na te komen. Afspraken die hij met [D.] heeft gemaakt ten aanzien van de betaling van de advocaatkosten, hebben geen invloed op de rechtsverhouding tussen hem en Schieman. (...)''


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector civiel recht Vonnis van 24 januari 2007 in de zaak van: rolnr: 05-638 de besloten vennootschap SCHIEMAN ADVOCATEN BV, gevestigd en kantoorhoudende te Middelburg, eiseres, procureur: mr. W.T.J. Schieman, tegen: [gedaagde], wonende te Middelburg, gedaagde, procureur: mr. E.H.A. Schute. 1. Het verloop van de procedure De volgende processtukken zijn gewisseld: - dagvaarding; - conclusie van antwoord; - conclusie van repliek; - conclusie van dupliek; - antwoordakte producties; - reactie op antwoordakte producties. 2. De feiten [gedaagde] vormde samen met [D.] het bestuur van Qbounce Holding BV (hierna: Qbounce). Zij waren gezamenlijk bevoegd Qbounce te vertegenwoordigen. Op 18 juli 2005 heeft [D.] zowel [gedaagde] als Qbounce in kort geding gedagvaard. 3. Het geschil 3.1. Schieman vordert dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te voldoen de somma van € 8.223,21 en de wettelijke rente over de hoofdsom ad € 7.150,62 vanaf 9 december 2005 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. 3.2. Ter onderbouwing van haar vordering voert Schieman onder meer aan dat zij in het kader van het tegen [gedaagde] en Qbounce aangespannen kort geding werkzaamheden heeft verricht in opdracht en voor rekening van [gedaagde]. Uit dien hoofde heeft zij van [gedaagde] te vorderen een bedrag van € 7.150,62. Voorts stelt Schieman dat [gedaagde] incassokosten verschuldigd is, die conform het NOVA-tarief zijn begroot op € 1.072,59. Schieman stelt dat de overeenkomst van opdracht niet tussen haar en Qbounce tot stand is gekomen maar tussen haar en [gedaagde]. In verband met het ontbreken van zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde] kon zij slechts optreden voor hem in persoon. Schieman verwijst hierbij naar de conclusie van antwoord in kort geding waaruit blijkt dat zij slechts is opgetreden voor [gedaagde]. Met betrekking tot de nota’s die Schieman op naam van Qbounce heeft gesteld, stelt zij dat zij dat op verzoek van [gedaagde] heeft gedaan. Nadat [gedaagde] het kort geding verloren had, heeft hij onderhandelingen gevoerd met Qbounce. De inzet van die onderhandelingen was onder meer dat Qbounce voor betaling van de door [gedaagde] in het kort geding gemaakte advocaatkosten zorg zou dragen. Vervolgens berichtte [gedaagde] Schieman meerdere malen dat Qbounce inderdaad de rekening zou voldoen, hetgeen er toe heeft geleid dat Schieman deze in goed vertrouwen op naam van Qbounce heeft gesteld. 3.3. [gedaagde] voert verweer en stelt daartoe onder meer het volgende. Hij heeft Schieman benaderd met de vraag zowel hem als Qbounce in kort geding bij te staan. Tevens heeft hij Schieman toen meegedeeld dat het bestuur van Qbounce slechts gezamenlijk bevoegd was en dat de declaraties op naam van Qbounce gesteld moesten worden. Hij heeft nooit met Schieman afgesproken dat hij de rekening in privé zou betalen. De nota’s van 9 augustus 2005, 25 augustus 2005 en 17 november 2005 zijn ook gericht aan Qbounce. Bovendien hebben [gedaagde] en [D.] in augustus 2005 afgesproken dat de declaraties door Qbounce betaald zouden worden. De overeenkomst van opdracht is derhalve tot stand gekomen tussen Schieman en Qbounce als gevolg waarvan laatstgenoemde de betreffende rekeningen dient te betalen. Voorts maakt [gedaagde] bezwaar tegen de hoogte van het uurtarief waarop de vordering is gebaseerd. Het uurtarief is niet met hem besproken. Derhalve zal Schieman haar vordering ter begroting dienen aan te bieden aan de Raad van Toezicht. Tenslotte betwist [gedaagde] dat Schieman buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. 4. De beoordeling van het geschil 4.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen Schieman en [gedaagde] of tussen Schieman en Qbounce. Uit het overgelegde vonnis in kort geding blijkt dat Schieman (in de persoon van Van den Boezem) is opgetreden voor [gedaagde] en dat Qbounce in dat kort geding niet is verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende vast komen te staan dat Schieman slechts werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] en dat [gedaagde] de overeenkomst van opdracht met Schieman heeft gesloten. Dit heeft hij niet namens Qbounce kunnen doen omdat hij geen zelfstandige bevoegdheid had om Qbounce te binden. Hieraan staat niet in de weg dat partijen nooit zouden hebben afgesproken dat [gedaagde] de rekening in privé zou betalen of dat een aantal nota’s (mede) op naam van Qbounce waren gesteld. [gedaagde] is de wederpartij van Schieman geweest bij de overeenkomst van opdracht, en op grond daarvan is hij jegens Schieman gehouden zijn betalingsverplichtingen na te komen. Afspraken die hij met [D.] heeft gemaakt ten aanzien van de betaling van de advocaatkosten, hebben geen invloed op de rechtsverhouding tussen hem en Schieman. 4.2. Met betrekking tot het bezwaar van [gedaagde] tegen de hoogte van het uurtarief van Schieman oordeelt de rechtbank als volgt. De Raad van Toezicht begroot een declaratie op grond van artikel 32 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken alleen in het geval er een geschil bestaat over de hoogte van het bedrag van de declaratie. Enkel door te stellen dat Schieman het uurtarief in 2005 niet met hem heeft besproken, heeft [gedaagde] de hoogte van Schieman’s declaratie niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. De rechtbank zal derhalve aan dit bezwaar voorbij gaan. 4.3. De rechtbank is met betrekking tot de gevorderde incassokosten van oordeel dat uit de bij dagvaarding overgelegde producties blijkt dat Schieman incassokosten heeft gemaakt. In navolging van Rapport Voorwerk II zal de rechtbank deze kosten echter matigen tot twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde een totaalbedrag van € 768,-. 4.4. Voorts zal de rechtbank [gedaagde], als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding veroordelen. 5. De beslissing De rechtbank: - veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Schieman te betalen een bedrag van € 7.918,62 en de wettelijke rente over een bedrag van € 7.150,62 vanaf 9 december 2005 tot de dag der algehele voldoening; - veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Schieman tot aan deze uitspraak begroot op € 960 aan procureurssalaris en € 362,93 aan verschotten, waaronder € 291,- aan griffierecht; - verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; - wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd. Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier. BO