Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ8974

Datum uitspraak2007-02-09
Datum gepubliceerd2007-02-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4135 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet ontvankelijkheid van het bezwaar wegens termijn overschrijding.


Uitspraak

06/4135 WAZ Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 juli 2006, 06/243 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 februari 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld door F. Beij sr. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2006. Voor appellant zijn verschenen mr. W. de Jong en F. Beij sr. Voor het Uwv is verschenen mr. R.A. Kneefel. II. OVERWEGINGEN Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 20 december 2005, waarbij het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv van 20 september 2005 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Voor een overzicht van de aan het besluit van 20 december 2005 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Appellant heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding – dat sprake is van een overschrijding is niet in geding – hem niet mag worden aangerekend, omdat hij – met het oog op het al dan niet indienen van een bezwaarschrift – het Uwv herhaaldelijk heeft verzocht om de bij hem bestaande onduidelijkheid over de reikwijdte van het besluit van 20 september 2005 weg te nemen en hij op grond van uitlatingen van een Uwv-medewerker erop mocht vertrouwen dat de noodzaak tot indiening van een bezwaarschrift ontbrak. De Raad overweegt als volgt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de te late indiening van het bezwaarschrift van appellant niet-verschoonbaar is en dat zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad kan de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel onderschrijven en maakt deze tot de zijne. Het is de Raad niet kunnen blijken dat van bevoegde zijde aan appellant of zijn gemachtigde in strijd met de wet toezeggingen zijn gedaan die inhouden dat appellant zich bij het indienen van een bezwaarschrift niet zou behoeven te houden aan de daarvoor geldende termijn. Appellants subsidiaire grief inhoudende dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 20 september 2005 eerst is gaan lopen nadat bij hem de onduidelijkheden over dit besluit met de brief van het Uwv van 4 november 2005 waren weggenomen vindt geen steun in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2007. (get.) J. Brand. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen.