Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9068

Datum uitspraak2007-02-21
Datum gepubliceerd2007-02-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/708736-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft met zijn vrachtauto bij het rechtsafslaan, de Stationsbrug op, een fietsster die dezelfde bocht nam overreden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen enkel verwijt treft voor het gegeven dat hij hoog heeft opgestuurd. De verdachte heeft, vóórdat hij de bocht ging maken de verkeerssituatie op de smalle brug in zich opgenomen en heeft zich tweemaal ervan vergewist dat fietsers stil bleven staan voor het voor hen rode verkeerslicht. Zoals een zorgvuldig bestuurder van een vrachtauto ook moet doen, heeft de verdachte vooruit gekeken en zoveel mogelijk geanticipeerd op de risico’s van de moeilijke bocht naar rechts. Van de verdachte kon in de bijzondere omstandigheden van deze moeilijke bocht naar rechts naar menselijke maatstaven niet worden gevergd nogmaals naar rechts te kijken op het moment dat hij de door het hoog opsturen ontstane ruimte ging dichtrijden. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte strafrechtelijk geen verwijt treft. Omdat hij geen schuld heeft in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet moet hij worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. T.a.v. art. 5 van de Wegenverkeerswet: het noodlottige ongeval is naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn schuld te wijten. Het beroep op afwezigheid van alle schuld zal aldus worden gehonoreerd.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector strafrecht meervoudige kamer Parketnummer: 12/708736-06 Datum uitspraak: 21 februari 2007 Tegenspraak V O N N I S van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen: [verdachte] geboren op [geboorteplaats en -datum] wonende te [adres], ter terechtzitting verschenen. Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februair 2007. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de benadeelde partij dhr. [getuige/benadeelde partij] niet ontvankelijk is in zijn vordering. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 11 september 2006, in de gemeente Middelburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto, - welke vrachtauto een breedte had van ongeveer 2,55 meter en een lengte van ongeveer 9,36 meter en een ledige massa van ongeveer 20.150 kilogram en/of geladen was, en/of - welke vrachtauto aan de rechterzijde was voorzien van 3 spiegels en een camera om met behulp daarvan aan die zijde van de vrachtauto het verkeer waar te nemen, daarmee rijdende over de weg, de Kanaalweg en/of de kruising of splitsing van de Kanaalweg en de Stationsbrug en/of de Stationsbrug, - welke kruising of splitsing bijzonder is, (mede) vanwege het vele verkeer dat daar passeert en/of (mede) vanwege het fietsverkeer dat zich op de Stationsbrug tussen en/of naast het gemotoriseerd verkeer bevindt en dat op de Kanaalweg op één fietspad moet, en/of - welke Stationsbrug relatief smal is en/of bestaat uit twee rijbanen met een breedte van elk ongeveer 2,20 meter met daarnaast een suggestiestrook (voor de fietsers) van ongeveer 0,80 meter en daarnaast een verhoogd voetpad, en/of - met welke verkeerssituatie hij, verdachte, bekend was, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, aangezien hij toen aldaar roekeloos, althans zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend - bij het naar rechts afslaan teneinde die Stationsbrug op te rijden tijdens het ronden van de bocht zijn voertuig hoog heeft opgestuurd en daarbij ruimte heeft laten ontstaan tussen zijn voertuig en de rechter zijkant van de rijbaan en/of het verhoogde voetpad van de Stationsbrug en vervolgens die ruimte bij het verder oprijden van die Stationsbrug weer heeft dichtgereden, en/of - zich er niet, althans onvoldoende van heeft vergewist dat er zich in voormelde ruimte tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad geen personen of voertuigen bevonden, en/of - geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad bevindende fietsster, die in dezelfde richting reed als hij, verdachte, en/of - op het moment dat hij, verdachte, de ruimte tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad verkleinde niet (tijdig) zijn snelheid heeft verminderd en/of niet (tijdig) is gestopt, en/of - die fietsster heeft aangereden en/of klemgereden en/of in botsing is gekomen met die fietsster en/of die fietsster heeft overreden, (mede) ten gevolge waarvan die fietsster, genaamd [slachtoffer], werd gedood; art 6 Wegenverkeerswet 1994 en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat hij op of omstreeks 11 september 2006, in de gemeente Middelburg, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), - welke vrachtauto een breedte had van ongeveer 2,55 meter en een lengte van ongeveer 9,36 meter en een ledige massa van ongeveer 20.150 kilogram en/of geladen was, en/of - welke vrachtauto aan de rechterzijde was voorzien van 3 spiegels en een camera om met behulp daarvan aan die zijde van de vrachtauto het verkeer waar te nemen, daarmee rijdende over de weg, de Kanaalweg en/of de kruising of splitsing van de Kanaalweg en de Stationsbrug en/of de Stationsbrug, - welke kruising of splitsing bijzonder is, (mede) vanwege het vele verkeer dat daar passeert en/of (mede) vanwege het fietsverkeer dat zich op de Stationsbrug tussen en/of naast het gemotoriseerd verkeer bevindt en dat op de Kanaalweg op één fietspad moet, en/of - welke Stationsbrug relatief smal is en/of bestaat uit twee rijbanen met een breedte van elk ongeveer 2,20 meter met daarnaast een suggestiestrook (voor de fietsers) van ongeveer 0,80 meter en daarnaast een verhoogd voetpad, en/of - met welke verkeerssituatie hij, verdachte, bekend was, - bij het naar rechts afslaan teneinde die Stationsbrug op te rijden tijdens het ronden van de bocht zijn voertuig hoog heeft opgestuurd en daarbij ruimte heeft laten ontstaan tussen zijn voertuig en de rechter zijkant van de rijbaan en/of het verhoogde voetpad van de Stationsbrug en vervolgens die ruimte bij het verder oprijden van die Stationsbrug weer heeft dichtgereden, en/of - zich er niet, althans onvoldoende van heeft vergewist dat er zich in voormelde ruimte tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad geen personen of voertuigen bevonden, en/of - geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad bevindende fietsster, die in dezelfde richting reed als hij, verdachte, en/of - op het moment dat hij, verdachte, de ruimte tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad verkleinde niet (tijdig) zijn snelheid heeft verminderd en/of niet (tijdig) is gestopt, en/of - geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad bevindende fietsster, die in dezelfde richting reed als hij, verdachte, en/of - op het moment dat hij, verdachte, de ruimte tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad verkleinde niet (tijdig) zijn snelheid heeft verminderd en/of niet (tijdig) is gestopt, en/of - die fietsster heeft aangereden en/of klemgereden en/of in botsing is gekomen met die fietsster en/of die fietsster heeft overreden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 5 Wegenverkeerswet 1994 De schuld van de verdachte De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, althans dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte in het geheel geen schuld heeft aan het ongeval. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan het ongeval, omdat hij tijdens het nemen van de bocht niet nogmaals heeft gekeken. De verdachte had er rekening mee moeten houden dat fietsers door rood licht zouden kunnen rijden. De rechtbank overweegt het volgende. De stationsbrug is een erkend onveilig punt. Dat is al jarenlang zo. Om die reden was het punt opnieuw ingericht en voorzien van een verkeerslichteninstallatie. Langzaam en snel verkeer zijn op de Kanaalweg van elkaar gescheiden door middel van een fietspad. Op de brug echter is er slechts een suggestiestrook van 80 cm. breed voor fietsers. De verkeerslichteninstallatie is voor vanaf de Kanaalweg rechtsafslaand verkeer zo afgesteld dat fietsverkeer niet gelijktijdig met gemotoriseerd verkeer groen licht krijgt om de brug op te rijden. De installatie bleek na het ongeval op dit onderdeel goed te functioneren. De verdachte is aanvankelijk met zijn vrachtauto gestopt voor rood licht en is eerst weer gaan rijden toen hij groen licht kreeg. Hieruit wordt afgeleid dat het slachtoffer het voor haar rode verkeerlicht op het fietspad heeft genegeerd. Het volgt ook uit de verklaring van [getuige/benadeelde partij]. Mogelijk ook heeft zij de verkeerslichten op het fietspad verkeerd geïnterpreteerd door – ten onrechte - aan te nemen dat zij rechtsaf mocht slaan wanneer het aparte licht voor rechtsaf niet brandde, zoals het geval was. Dat doet er echter niet aan af dat zij zich ten tijde van het ongeval niet op de brug had mogen bevinden, en wel omdat deze te smal is om gelijktijdig door enerzijds fietsen en anderzijds bussen en vrachtauto’s te worden gebruikt. De verdachte moest met zijn vrachtauto een moeilijke bocht naar rechts maken. Hij moest daarbij voorkomen dat de rechterachterbanden de stoeprand rechts zouden raken. De metalen opstaande rand van het voetpad op de brug zou die banden onherstelbaar kunnen beschadigen. Dit in combinatie met de lengte en breedte van de vrachtauto noodzaakte de verdachte een ruime bocht te maken (hoog op te sturen). Aangezien de brug maar smal is kon hij niet voorkomen dat hij bij het maken van die ruime bocht terecht kwam op de rijstrook op de brug voor tegemoetkomend verkeer. Op die rijstrook stond een rij auto’s stil voor het voor hen rode verkeerslicht. Juist omdat voor bussen en vrachtauto’s ter plaatse een ruime bocht noodzakelijk is, ligt de stopstreep van het verkeerslicht voor het verkeer op de brug enkele meters terug. De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen enkel verwijt treft voor het gegeven dat hij hoog heeft opgestuurd, waardoor er een ruimte ontstond, die vervolgens bij het voltooien van de bocht weer werd dichtgereden. Integendeel, een zorgvuldig bestuurder van een bus of vrachtauto dient ter plaatse zo te sturen. De verdachte heeft verklaard dat hij op de Kanaalweg tweemaal naar rechts naar het fietspad heeft gekeken: op het moment dat hij optrok en op het moment dat hij de verkeerslichten op het fietspad voorbij reed. Hij heeft beide keren gezien dat de fietsers op het fietspad stil stonden voor het voor hen rode verkeerslicht. Daarna heeft hij niet meer gekeken, zo heeft hij verklaard. De rechtbank heeft geen redenen om aan deze verklaringen van de verdachte te twijfelen en gaat er daarom van uit. De officier van justitie maakt de verdachte het verwijt dat hij tijdens het nemen van de bocht niet nogmaals heeft gekeken. De vraag rijst dan op welk moment de verdachte dan zou hebben moeten kijken teneinde de fietster tijdig op te merken. Het latere slachtoffer is door rood licht gereden en bevond zich in de ruimte die door de verdachte werd dichtgereden nadat hij hoog had opgestuurd. Hieruit volgt dat de verdachte teneinde het slachtoffer tijdig op te merken nogmaals zou hebben moeten kijken op het moment dat hij de voormelde ruimte ging dichtrijden. Immers, zolang hij hoog opstuurde was dat niet gevaarzettend voor fietsverkeer rechts van hem. Daar komt nog het volgende bij. Zou de verdachte gekeken hebben in een eerder stadium, dan komt het waarschijnlijk voor dat hij het latere slachtoffer nog niet zou hebben kunnen opmerken. Aangenomen mag worden dat zij pas in een laat stadium van de bocht van de vrachtauto het voor haar rode verkeerslicht heeft gepasseerd. De verdediging heeft er immers terecht op gewezen dat de verdachte een veel ruimere bocht heeft moeten maken dan het slachtoffer met haar fiets heeft gemaakt. Vastgesteld is dat de vrachtauto in de bocht met een lage snelheid van slechts ca. 12 km. per uur heeft gereden, die is teruggelopen naar 8 km. per uur. Met de verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op het moment dat hij de ruimte ging dichtrijden al zijn aandacht nodig had bij het correct uitvoeren van de bocht. De verdachte heeft verklaard dat er slechts tien centimeter ruimte overbleef tussen zijn vrachtauto en de auto die voor de stopstreep op de brug stilstond. Deze verklaring is zonder meer aannemelijk, mede gelet op de foto’s van de reconstructie van het ongeval en het teruglopen van de snelheid bij het voltooien van de bocht. De verdachte diende uiteraard te vermijden dat hij met zijn vrachtauto de auto zou raken die stilstond voor de stopstreep. De rechtbank aanvaardt de verklaring van de verdachte dat hij in die omstandigheden juist niet naar rechts moest kijken vanwege het gevaar van een aanrijding met de auto voor de stopstreep. Daarbij moet bedacht worden dat de verdachte, vóórdat hij de bocht ging maken de verkeerssituatie op de brug in zich op heeft genomen en zich tweemaal ervan heeft vergewist dat fietsers stil bleven staan voor het voor hen rode verkeerslicht. Zoals een zorgvuldig bestuurder van een vrachtauto ook moet doen, heeft de verdachte vooruit gekeken en zoveel mogelijk geanticipeerd op de risico’s van de moeilijke bocht naar rechts. De verdachte heeft voldoende rekening gehouden met fietsers die mogelijk door rood licht rechtsaf zouden slaan door zich voor de bocht er tweemaal van te vergewissen dat fietsers voor het voor hen rode verkeerslicht bleven stilstaan. Van de verdachte kon in de bijzondere omstandigheden van deze moeilijke bocht naar rechts naar menselijke maatstaven niet worden gevergd nogmaals naar rechts te kijken op het moment dat hij de ontstane ruimte ging dichtrijden. De rechtbank merkt voorts op dat, waar de officier van justitie verdachte heeft verweten dat hij niet is omgereden over de andere brug, de Schroebrug, zij dit verwijt niet op zijn plaats vindt. De Stationsbrug was ten tijde van het tenlastegelegde opengesteld voor al het gemotoriseerd verkeer. Hoe gevaarlijk dit ook werd geacht, deze situatie werd in stand gehouden door de wegbeheerder. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij gebruik heeft gemaakt van een voor vrachtverkeer openstaande openbare weg. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte strafrechtelijk geen verwijt treft. Omdat hij geen schuld heeft in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet moet hij worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Aangezien schuld geen bestanddeel is van het hem subsidiair tenlastegelegde feit kan dat feit wel bewezen worden verklaard. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat: hij op 11 september 2006, in de gemeente Middelburg, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), - welke vrachtauto een breedte had van ongeveer 2,55 meter en een lengte van ongeveer 9,36 meter en een ledige massa van ongeveer 20.150 kilogram en geladen was, en - welke vrachtauto aan de rechterzijde was voorzien van 3 spiegels en een camera om met behulp daarvan aan die zijde van de vrachtauto het verkeer waar te nemen, daarmee rijdende over de weg, de Kanaalweg en de splitsing van de Kanaalweg en de Stationsbrug en de Stationsbrug, - welke splitsing bijzonder is, (mede) vanwege het vele verkeer dat daar passeert en (mede) vanwege het fietsverkeer dat zich op de Stationsbrug tussen en naast het gemotoriseerd verkeer bevindt en dat op de Kanaalweg op één fietspad moet, en - welke Stationsbrug relatief smal is en bestaat uit twee rijbanen met een breedte van elk ongeveer 2,20 meter met daarnaast een suggestiestrook (voor de fietsers) van ongeveer 0,80 meter en daarnaast een verhoogd voetpad, en - met welke verkeerssituatie hij, verdachte, bekend was, bij het naar rechts afslaan teneinde die Stationsbrug op te rijden tijdens het ronden van de bocht zijn voertuig hoog heeft opgestuurd en daarbij ruimte heeft laten ontstaan tussen zijn voertuig en de rechter zijkant van de rijbaan en/of het verhoogde voetpad van de Stationsbrug en vervolgens die ruimte bij het verder oprijden van die Stationsbrug weer heeft dichtgereden, en geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad bevindende fietsster, die in dezelfde richting reed als hij, verdachte, en op het moment dat hij, verdachte, de ruimte tussen zijn voertuig en het verhoogde voetpad verkleinde niet (tijdig) zijn snelheid heeft verminderd en/of niet (tijdig) is gestopt, die fietsster heeft klemgereden en in botsing is gekomen met die fietsster en die fietsster heeft overreden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, De rechtbank heeft de in de tenlastelegging bij het subsidiaire feit onder het zesde tot en met het twaalfde gedachtestreepje opgesomde gedragingen opgevat als één gehele gedraging en heeft daarom in de bewezenverklaring die gedachtestreepjes weggelaten. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Bewijsvoering De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Strafbaarheid van de verdachte Ter terechtzitting heeft de raadsman namens verdachte aangevoerd dat de verdachte – indien het subsidiaire bewezen verklaard zou worden - dient te worden ontslagen van rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank heeft hierboven reeds geoordeeld dat verdachte alle zorgvuldigheid in acht heeft genomen die redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. Verdachte heeft alles gedaan wat een behoorlijk bestuurder behoort te doen. Het noodlottige ongeval is naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn schuld te wijten. Het beroep op afwezigheid van alle schuld zal aldus worden gehonoreerd. De verdachte is niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Vordering tot schadevergoeding De heer [benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 17.894,80, waarvan € 10.000,- smartengeld bij wijze van voorschot. Nu verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en wordt ontslagen van rechtsvervolging van het subsidiair ten laste gelegde, zal aan de verdachte geen straf of maatregel worden opgelegd, zodat de rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering. Hij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan. Zij bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Zij verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging. Zij verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Dit vonnis is gewezen door: mr. M.J.M. Klarenbeek, voorzitter, mrs. R.C.M. Reinarz en F.C.J.E. van Hemert-Meeuwis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Hengst als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2007.