
Jurisprudentie
AZ9183
Datum uitspraak2005-11-14
Datum gepubliceerd2007-02-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 05/272
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-02-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 05/272
Statusgepubliceerd
Indicatie
Door of namens eiser verrichte werkzaamheden ten behoeve van de kamerverhuur aan prostituees dienen als "werkzaamheid" in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 te worden gekwalificeerd,
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/272
Uitspraakdatum: 14 november 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde J.M.Y. van Kammen te Groningen,
en
de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord,
verweerder,
gemachtigde G.J. Blaauw.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een verzamel-inkomen van € 535.937.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd en nader vastgesteld op € 12.498. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2005 te Leeuwarden.
Partijen zijn aldaar verschenen bij hun gemachtigde.
De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Eiser, geboren op 31 juli 1941, is gehuwd.
2.2 Eiser verhuurt aan prostituees in totaal 11 kamers in panden, welke zijn gelegen in de [adres].
2.3 Bij de panden [adres] betreft het drie kamers, welke door eiser vanaf 1993 worden gehuurd van [A] voor ? 300 (€ 136,13) per kamer per week. In de panden [adres] gaat het om acht kamers. Eiser heeft op 30 juli 1999 de blote eigendom van deze panden voor ? 300.000 (€ 136.134) verkocht aan voornoemde [A] met het levenslange recht van gebruik, maar tevens onder de last van betaling van een wekelijkse vergoeding van ? 2.000 (€ 907,56).
2.4 Eiser staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met de omschrijving kamerverhuurbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Tevens heeft eiser een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 95a van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen voor het exploiteren van seksinrichtingen op voormelde adressen. Artikel 95 bb, eerste lid van dezelfde verordening bepaalt vervolgens dat het verboden is een prostitutie-inrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de ingevolge artikel 95a op de vergunning vermelde of beheerder in de prostitutie-inrichting aanwezig is. In de praktijk wordt deze bepaling zo uitgelegd dat de beheerder binnen 15 minuten aanwezig kan zijn.
2.5 Eiser rijdt dagelijks drie á vier keer met zijn auto naar de door hem verhuurde kamers.
2.6 Eiser int dagelijks de kamerhuur bij de prostituees.
2.7 De helft van de telefoonkosten, zijnde ? 640,32, heeft eiser als zakelijke kosten opgevoerd.
2.8 Eiser heeft een wasserijbedrijf ingeschakeld voor het halen, wassen en terugbrengen van het bedlinnengoed.
Het geschil
3.1 In geschil is of de opbrengsten uit de kamerverhuur aan prostituees tot het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) of tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) behoren.
3.2 Verweerder is van mening dat er sprake is van een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) en dat derhalve de huuropbrengsten in box 1 vallen.
3.3 Eiser is van mening dat hier sprake is van normaal vermogensbeheer en dat deze inkomsten daarom in box 3 vallen.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 3.90 van de Wet bepaalt dat het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag is van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.
4.2 Het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is tijdens de parlementaire behandeling aangeduid als de restcategorie van inkomen uit werk en woning. De daarvoor toe te passen criteria, kort en in het algemeen gesteld zijn: het verrichten van arbeid, het deelnemen aan het economische verkeer alsmede het beogen of redelijkerwijs kunnen verwachten van geldelijk voordeel. Deze criteria zijn ontleend aan de jurisprudentie met betrekking tot artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
4.3 Uit vaste jurisprudentie blijkt dat, wil een bate als "andere opbrengst van arbeid' of "inkomsten uit andere arbeid" kunnen worden belast, er sprake moet zijn van buiten bedrijf of beroep of dienstbetrekking verrichte arbeid binnen het economisch verkeer terwijl met de arbeid geldelijk voordeel moet worden beoogd of redelijkerwijs moet kunnen worden verwacht.
Uit deze jurisprudentie blijkt tevens dat van arbeid in de zin van art. 22, eerste lid, onderdeel b, Wet op de inkomstenbelasting 1964 geen sprake is voorzover werkzaamheden worden verricht in het kader van normaal vermogensbeheer. Wordt er echter arbeid verricht, die het kader van normaal vermogensbeheer te boven gaat, dan kan het voordeel spoedig in de belastingheffing worden betrokken. Hier moet rekening worden gehouden met de accentverschuiving die in de Wet is opgetreden waardoor het begrip "resultaat uit overige werkzaamheden" een ruimere strekking heeft gekregen dan "andere inkomsten uit arbeid". Deze accentverschuiving ligt tevens ten grondslag aan artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c, van de Wet. De omvang van de verrichte arbeid kan betrekkelijk gering - in verhouding tot de opbrengst - zijn, terwijl het niet nodig is dat de arbeid door de belastingplichtige die de vruchten van deze arbeid geniet zelf wordt verricht; arbeid van anderen wordt aan de belastingplichtige toegekend.
4.4 Uit de onder 2.4 tot en met 2.8 vastgestelde feiten leidt de rechtbank af dat eiser ten behoeve van de verhuur van de kamers de navolgende werkzaamheden verricht, dan wel kunnen die aan hem worden toegerekend:
- hoewel volgens partijen artikel 95 bb, eerste lid van de verordening niet zodanig strikt mag worden uitgelegd dat de in de vergunning vermelde beheerder steeds tijdens openingsuren in de prostitutie-inrichting aanwezig dient te zijn, betekent dit wel dat eiser gedurende de openingstijden stand-by zal moeten zijn om binnen een redelijke tijd ter plekke aanwezig te kunnen zijn;
- eiser rijdt dagelijks drie á vier keer met zijn auto naar de door hem verhuurde kamers;
- eiser int dagelijks de kamerhuur bij de prostituees;
- eiser voert regelmatig zakelijke telefoongesprekken, aangezien eiser de helft van zijn telefoonkosten, zijnde ? 640,32, als zakelijke kosten heeft opgevoerd;
- het wassen van het bedlinnengoed geschiedt in opdracht van eiser door een wasserijbedrijf.
4.5 De rechtbank is van oordeel dat deze door of namens eiser verrichte werkzaamheden ten behoeve van de kamerverhuur aan prostituees als "werkzaamheid" in de zin van artikel 3.90 van de Wet dient te worden gekwalificeerd, zodat het resultaat belastbaar is in de zin van voormeld wetsartikel.
4.6 Anders dan door eiser is aangevoerd, is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van normaal vermogensbeheer, aangezien de door eiser verrichte werkzaamheden en/of door anderen verrichte werkzaamheden van een zodanige omvang zijn dat deze een normaal vermogensbeheer te boven gaan.
4.7 Het beroep van eiser dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. Keuning, rechter. De beslissing is op 14 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.

