Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9244

Datum uitspraak2007-02-22
Datum gepubliceerd2007-02-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/524022-06 (A); 13/447165-06 (B)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdacht heeft tezamen met twee mededaders een gewelddadige diefstal in een woning gepleegd waarbij het slachtoffer is komen te overlijden. Het betreft een diefstal die zorgvuldig werd voorbereid en die voorts wordt gekenmerkt door het bijzonder lafhartige en brute optreden van verdachte en zijn mededaders. Getipt door een familielid van het slachtoffer waren de verdachten ervan op de hoogte dat in de woning slechts een hoogbejaarde, alleenstaande vrouw verbleef.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummers: 13/524022-06 (A) 13/447165-06 (B) Datum uitspraak: 22 februari 2007 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Veer (FOBA)” te Amsterdam. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen, voor wat betreft zaak B zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaardingen en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1, 2 en 3 aan dit vonnis gehecht. De (gewijzigde) telasteleggingen gelden als hier ingevoegd. 2. Voorvragen ---- 3. Waardering van het bewijs 3.1. De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A onder primair en subsidiair, en in zaak B onder 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak B onder 1 is telastegelegd. Dienaangaande is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de opzet van verdachte er op was gericht dat de hem verweten gedragingen de slachtoffers ook daadwerkelijk zouden bereiken. Bovendien kan van de hem telastegelegde schriftelijke uitingen -inclusief de sms-berichten - niet worden vastgesteld dat deze, ook niet in onderling verband en samenhang bezien, een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling inhouden. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Ten aanzien van het in zaak A telastegelegde: meer subsidiair: op 28 december 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende[slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1917), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat verdachte met zijn mededaders, - die [slachtoffer] omver heeft geduwd/gelopen en - die [slachtoffer] op de grond gedrukt heeft gehouden en - een hand op de mond van die [slachtoffer] heeft gelegd en gedurende enige tijd op die mond heeft gehouden en - de benen van die [slachtoffer] met tape heeft vastgebonden terwijl dat feit de dood - als gevolg van een hartstilstand - voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. Bewijsoverwegingen De rechtbank gaat bij de bewezenverklaring uit van de navolgende feiten en omstandigheden. A) Betrokkenheid van verdachte Vast staat dat op 28 december 2005 drie mannen de woning van het slachtoffer aan [adres] zijn binnengedrongen. De medeverdachte [medeverdachte1] heeft daarover diverse malen bij zowel de politie (o.a. PD 3 blz. 113, 124, 136, 139 en 168) als de rechter-commissaris, waar hij op 14 augustus 2006 als getuige in de zaak van verdachte werd gehoord, verklaringen afgelegd. Ook de getuigen [getuige1] (blz. 159 e.v.) en [getuige2] (blz. 168) zien die dag drie mannen de woning van het slachtoffer in gaan en later weer naar buiten komen. [medeverdachte1] noemt in zijn verklaringen telkens [medeverdachte2] en verdachte als zijn mededaders. Zowel de getuigen [getuige1], in zijn eerder genoemde verklaring en [getuige2] (blz. 171 e.v.), als ook de getuige [getuige3] (blz. 319), die die dag voorafgaand aan de diefstal drie mannen in de buurt van de woning van het slachtoffer heeft gezien, hebben signalementen opgegeven. Deze signalementen duiden op een groep van twee kleinere mannen en één langere man, terwijl ook de overige kenmerken die de getuigen noemen van de drie mannen niet uitsluiten dat deze groep bestond uit verdachte, voornoemde [medeverdachte1] en voornoemde [medeverdachte2]. De door de getuigen opgegeven signalementen sluiten niet uit dat verdachte behoort tot de door de getuigen waargenomen groep van drie mannen. Vast staat immers dat verdachte van de drie door [medeverdachte1] genoemde verdachten, de langste was. De verklaringen van [medeverdachte1] zijn consistent en zeer gedetailleerd. Vanaf het eerste moment dat hij heeft bekend bij de overval betrokken te zijn geweest (PD 3 blz. 110 e.v.), heeft [medeverdachte1] een eenduidig verhaal dat in latere verklaringen met steeds meer details wordt ingevuld. Details die zulke specifieke informatie bevatten dat zij alleen van een van de daders van het misdrijf afkomstig kunnen zijn. De verklaringen van [medeverdachte1] worden bovendien op saillante onderdelen ondersteund door die van [vriendin medeverdachte2] vriendin van de op 7 maart 2006 overleden [medeverdachte2] en [vader van medeverdachte2], vader van [medeverdachte2]. [vriendin medeverdachte2] heeft nog voor het overlijden van haar vriend op 4 maart 2006 tegenover de politie verklaard (blz. 513 e.v.) en later op 30 maart 2006 (blz. 556) dat [medeverdachte2] haar op 31 december 2005 geëmotioneerd had verteld dat hij betrokken was geweest bij een inbraak waarbij een vrouw was overleden. Hij was samen met [verdachte] ([verdachte] of [medeverdachte2]) en nog een andere jongen. Toen de vrouw begon te schreeuwen heeft [medeverdachte2] zijn hand voor haar mond gehouden. (zie ook [medeverdachte1] PD 3 blz. 147). [medeverdachte2] had dit volgens [vriendin medeverdachte2] ook al eerder aan zijn vader verteld. [vader van medeverdachte2] verklaart overeenkomstig [vriendin medeverdachte2] op 5 maart 2006 bij de politie (blz. 516) en later op 14 augustus 2006 bij de rechter-commissaris. [medeverdachte2] noemde in het gesprek met [vader medeverdachte2] naast [medeverdachte1] ook ‘[verdachte]je’ als mededader. [vader van medeverdachte2] weet zeker dat hij hiermee [verdachte] bedoelde. Voorts worden de verklaringen van [medeverdachte1] (zakelijk weergegeven) op de navolgende onderdelen ondersteund door technisch bewijs: 1) Vanaf het moment dat het slachtoffer begon te schreeuwen heeft [medeverdachte2] zijn hand voor de mond van het slachtoffer gehouden (PD 3 blz. 168). - blijkens het proces-verbaal betreffende sectie d.d. 29 december 2005 (blz. 13) worden er rond de mond van het slachtoffer kleine bloedinkjes aangetroffen. 2) [verdachte] heeft in de stoppenkast het licht uitgedaan waardoor in ieder geval in de woonkamer het licht uitging (PD 3 blz. 148 en 168). - bij onderzoek van de woning blijkt een zekeringschakelaar te zijn uitgeschakeld behorende bij de stroomgroep waarop ook de woonkamer staat aangesloten (bijlage II TR blz. 16) 3) [verdachte] heeft de voeten van het slachtoffer met tape bij elkaar gebonden (PD 3 blz. 148) - bij onderzoek van het slachtoffer blijkt ter hoogte van de enkels tape om de benen van het slachtoffer te zijn gedraaid (bijlage II TR blz. 8) 4) Gedurende vijf tot tien minuten is er in de woning gezocht naar geld (PD 3 blz. 147 en 148) - uit het proces-verbaal van bureau Forensische Opsporing (bijlage II TR blz. 1 e.v.) met bijbehorende foto’s blijkt dat de woning is doorzocht. Laden zijn uit kasten getrokken, een matras ligt scheef op het bed, schilderijen zijn van de muur gehaald 5) Bij het verlaten van de woning heeft [verdachte] de voordeur aan de buitenkant met het penslot afgesloten (PD 3 blz. 148 en 168). - om de woning te kunnen betreden hebben verbalisanten de voordeur opengetrapt (blz. 4). Later wordt naast de voordeur een penslot met twee uitgeschoven schoten aangetroffen, waarvan de verbalisant constateert dat deze niet in te drukken zijn (bijlage II TR blz. 5) 6) Er zijn latex handschoenen meegenomen naar de woning (PD 3 blz. 144) maar [medeverdachte2] had de zijne niet aangetrokken (PD 3 blz. 147) - in de woning worden later alleen dactyloscopische sporen (vingerafdrukken) van [medeverdachte2] aangetroffen (PD 2 blz. 98) 7) Voor vervoer van en naar de woning van het slachtoffer eerder die middag tijdens een verkenning is gebruik gemaakt van de Golf van [verdachte] (PD 3 blz. 143). Dit is een oude cabriolet (PD 3 167) - verdachte heeft ter terechtzitting van 9 februari 2007 verklaard in die tijd over een dergelijke auto te hebben beschikt. Al deze punten in onderling verband en samenhang bezien hebben de rechtbank de overtuiging gegeven dat [medeverdachte1] naar waarheid heeft verklaard. Zijn verklaring is op meerdere punten aantoonbaar juist gebleken en nergens aantoonbaar onjuist. [medeverdachte1] heeft consequent naast verdachte ook [medeverdachte2] en zichzelf als verdachten genoemd. Verdachte heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt waarom [medeverdachte1] juist ten aanzien van zijn, verdachtes, betrokkenheid zou hebben gelogen en heeft daar ook geen enkele moeite voor gedaan. Verdachte heeft zijn betrokkenheid niet ontkend, doch slechts gesteld een ‘zwart gat’ te hebben, en zich van de periode van december 2005 tot begin januari 2006 niets meer te kunnen herinneren. Voor het ontstaan van dit ‘zwarte gat’, zo daar al sprake van is, heeft verdachte eveneens geen verklaring gegeven. Ook heeft verdachte niets ondernomen teneinde opheldering van dit ‘zwarte gat’ mogelijk te maken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat naast [medeverdachte1] en [medeverdachte2], verdachte degene was die als derde man betrokken was bij het misdrijf. B) Voltooide diefstal De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een voltooide diefstal waarbij, anders dan [medeverdachte1] heeft verklaard, geld is weggenomen uit de woning van het slachtoffer door verdachte en zijn mededaders. [zoon van het slachtoffer], heeft verklaard dat hij op 27 december 2005, derhalve kort voor de overval, nog bij zijn moeder was en toen heeft gezien dat er naar schatting € 150,- of € 200,- in het geldkistje van zijn moeder zat. Dit geldkistje stond in het kastje in de gang (blz. 217 en 612) . [dochter slachtoffer], ziet op 26 december 2005 nog 5 of 6 biljetten van € 50,- in de portefeuille van haar moeder (blz. 611 e.v.). Tevens heeft [zoon slachtoffer] verklaard dat zijn moeder nooit helemaal geen geld in huis zou hebben. De kinderen zorgden altijd voor opname van het geld (blz. 216). [thuiszorgmedewerker1] en [thuiszorgmedewerker2], beiden namens de thuiszorg werkzaam bij het slachtoffer, hebben verklaard dat zij degene waren die altijd de boodschappen voor het slachtoffer haalden (blz. 310 en 315). Aangezien het slachtoffer blijkens bovengenoemde verklaringen niet meer alleen buiten kwam, is niet aannemelijk is dat zij in de tussentijd het geld nog anderszins besteed zou kunnen hebben. Behoudens een door een familielid in de brillenkoker van het slachtoffer aangetroffen bedrag van € 20,- (blz. 611), is uit politieonderzoek gebleken dat er na de overval geen geld, althans geen gangbare valuta, meer in de woning aanwezig was, ook niet in de geldkistjes (bijlage II TR blz. 7) In het licht van het voorgaande dragen voorts de navolgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, bij tot het bewijs dat er ten tijde van de overval wel degelijk geld in de woning aanwezig moet zijn geweest en dat dit geld door verdachte en zijn mededaders is weggenomen. [medeverdachte1] heeft verklaard dat de verdachten zich bij het aanbellen hebben voorgedaan als krantenjongens (PD 3 blz.125). Na een klein minuutje opende het slachtoffer de voordeur. Het is een feit van algemene bekendheid dat krantenbezorgers rond de feestdagen langs de deuren gaan met een nieuwjaarswens en daarbij aanbellen voor het in ontvangst nemen van een fooi. De politie heeft later onder de voet van het (inmiddels door de politie verplaatste) slachtoffer een lege portemonnee aangetroffen (bijlage II TR blz.9) en naast haar een los euro muntstuk (bijlage II TR blz.9). Naar aanleiding van een eerder op 7 maart 2006, toevallig door een verbalisant in burger, opgevangen gesprek dat kennelijk op het onderhavige misdrijf betrekking had, en onder meer inhoudende “dat die sukkels maar € 410,- hadden meegenomen” (blz. 567 e.v.), is een van de deelnemers aan dat gesprek, te weten [getuige3], als getuige gehoord (blz.606). Tol blijkt een vriend van de verdachte [medeverdachte2] te zijn en verklaart tegenover de politie dat hij dat vanuit zijn vriendenkring heeft vernomen over de buit bij de mislukte inbraak. [medeverdachte1] heeft verklaard dat de verdachten in de woning op zoek zijn geweest naar geld. (o.a. PD 3 blz.113 en 115). C) Oorzaak van het overlijden van het slachtoffer In het obductieverslag van 4 mei 2006 van G. van Ingen worden drie mogelijke oorzaken voor de dood van [slachtoffer] genoemd, te weten: - acute hartdood op basis van een ziekelijke afwijking van de hartspier - acute hartdood door emotie - overlijden als gevolg van afsluiting van mond en neus Vast staat dat op 28 december 2005 het slachtoffer in haar woning is overlopen door drie onbekende mannen. Het slachtoffer heeft zich verzet tegen de drie overvallers. Er is gevochten en gekrabd (PD 3 blz. 118, 124 en 137). Het slachtoffer heeft geschreeuwd, hetgeen een van de verdachten er toe bracht een hand op haar gezicht te drukken en gedrukt te houden gedurende de tijd (ongeveer 10 minuten) dat men in de woning verbleef. Het kan dan ook niet anders dan dat het slachtoffer hevig geëmotioneerd is geweest. Temeer, daar zij op haar 88 jarige leeftijd toch al uiterst teruggetrokken (blz.308 en 310) en wantrouwend (blz. 308) was in haar contacten met de buitenwereld, die zij bij voorkeur beperkte tot familie en de thuiszorg. Weliswaar kan Van Ingen op grond van de sectiebevindingen niet aangeven welke van de drie genoemde mogelijke doodsoorzaken daadwerkelijk is opgetreden, anderzijds acht hij de kans op overlijden als gevolg van hevige emotie groter bij iemand met een zware hartspier. Onder bovenomschreven omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank de kans dat het slachtoffer is komen te overlijden uitsluitend aan de gevolgen van een ziekelijke afwijking van de hartspier zo onwaarschijnlijk dat zij daarmee dan ook geen rekening zal houden. Voldoende is komen vast te staan dat het optreden van verdachten, al dan niet in combinatie met een falen van het hart als gevolg van een zware hartspier, de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder het meer subsidiair in zaak B onder 1 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest alsmede dat aan hem de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd. Subsidiair, voor het geval de rechtbank niet zou komen tot het opleggen van een maatregel tot terbeschikkingstelling, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Strafmotivering Verdacht heeft tezamen met twee mededaders een gewelddadige diefstal in een woning gepleegd waarbij het slachtoffer is komen te overlijden. Het betreft een diefstal die zorgvuldig werd voorbereid en die voorts wordt gekenmerkt door het bijzonder lafhartige en brute optreden van verdachte en zijn mededaders. Getipt door een familielid van het slachtoffer waren de verdachten ervan op de hoogte dat in de woning slechts een hoogbejaarde, alleenstaande vrouw verbleef. De route naar de woning werd tot tweemaal toe verkend en de benodigde uitrusting (verhullende kleding, latex handschoenen, tape en een breekijzer), werd vooraf in gereedheid gebracht. Als tegen de aanvankelijke bedoeling in de bewoonster toch thuis blijkt te zijn, vormt dit voor daders geen enkele belemmering om hun plan toch tenuitvoer te leggen. Met een smoes weet men de woning in te komen. Het slachtoffer wordt vervolgens door de drie daders tegen de grond gelopen. Terwijl een van de mededaders het slachtoffer, dat zich naar vermogen tracht te verzetten maar uiteraard geen partij is voor een volwassen jonge man, in bedwang tracht te houden, wordt door de anderen, waaronder verdachte, de woning doorzocht. Om het schreeuwen van het slachtoffer tegen te gaan wordt nog getracht haar mond dicht te tapen. Omdat dit niet lukt drukt de eerder bedoelde mededader haar eenvoudig de mond met zijn hand dicht. Wel worden de benen van het slachtoffer nog bij elkaar getapet. Verdachte zelf heeft dan inmiddels ook het licht in de woning uitgeschakeld, kennelijk om de kans op ontdekking van buiten af zo klein mogelijk te maken. Al spoedig is vervolgens voor alledrie de verdachten duidelijk dat het niet goed gaat met het slachtoffer. Dit is voor hen slechts aanleiding om zich zo snel mogelijk uit de voeten te maken. Hoewel voor alle daders kenbaar moet zijn geweest dat het slachtoffer inmiddels in kritieke toestand verkeerde, worden met een stuitende meedogenloosheid mogelijke vlucht- of alarmroutes voor het slachtoffer, onmogelijk gemaakt. Telefoondraden worden stukgetrokken en bij het verlaten van de woning sluit verdachte zelfs de voordeur aan de buitenkant af met een penslot. Aldus wordt het slachtoffer in volstrekt hulpeloze toestand aan haar lot overgelaten. Deze voor het slachtoffer zeer beangstigende situatie heeft haar ongetwijfeld afschuwelijke laatste momenten van haar leven bezorgd. De rechtbank gaat er van uit dat de verdachten weliswaar nooit de opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad, anderzijds hebben zij ook niets ondernomen om te voorkomen dat het verkeerd zou kunnen aflopen. Integendeel. Het zijn slechts verdachte en zijn mededaders die, uitsluitend handelend uit geldelijk gewin, verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de tijdens of kort na de overval ingetreden dood van het slachtoffer. Verdachte en zijn mededaders hebben de nabestaanden van het slachtoffer daarmee onherstelbaar leed berokkend. Zij ondervinden thans, en zullen naar de ervaring leert nog gedurende lange tijd te maken krijgen met, de nadelige psychische gevolgen van het dramatische verlies van hun verwant. Het feit heeft daarnaast grote maatschappelijke onrust teweeggebracht. Feiten als het onderhavige versterken de in de samenleving aanwezige gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank houdt voorts nadrukkelijk rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 maart 2006 reeds eerder voor een ernstig levensdelict tot acht jaren gevangenisstraf is veroordeeld. Maatregel tot terbeschikkingstelling De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging als door de officier van justitie primair is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat op zich een dergelijke maatregel aan verdachte zou kunnen worden opgelegd op grond van de ernst van het feit en het gegeven dat is voldaan aan het zogenaamde gevaarscriterium als bedoeld in artikel 37a, lid 1, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht. Aan de mogelijkheid tot het opleggen van een dergelijke maatregel doet op zich ook niet af het feit dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC). In het onderhavige geval echter heeft deze weigering er toe geleid dat de rapporteurs geen antwoord hebben kunnen geven op de gestelde vragen over het al dan niet aanwezig zijn van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Evenmin hebben zij antwoord kunnen geven op de vraag over de eventuele doorwerking daarvan op het ten lastegelegde. De rapporteurs hebben blijkens de conclusie van het rapport geen aanleiding gezien voor een advies tot begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader. Op basis van de informatie die ter beschikking stond en de observaties komen de psycholoog en de psychiater van het PBC tot een drietal hypotheses over mogelijke stoornissen bij verdachte. Kort samengevat komen die op het volgende neer. Een autistische stoornis, een schizoïde of paranoïde persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis, een psychotische stoornis of een hersen- of organische stoornis, dan wel een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank ziet hierin echter geen grond voor de conclusie dat het opleggen van de maatregel wenselijk of noodzakelijk zou zijn en dat afgeweken zou moeten worden van de eindconclusie van het rapport. Ook vroegere rapportage ontbreekt of geeft onvoldoende antwoord op de vraag of bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze mede naar voren komen uit het rapport d.d. 10 juli 2006 van L.H.W.M. Kaiser, psychiater en welke ter terechtzitting nader zijn toegelicht, alsmede in de omstandigheid dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie ook het in zaak B onder 1 telastegelegde feit niet bewezen acht, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting naar beneden toe af te wijken van hetgeen door de officier van justitie subsidiair is gevorderd. Desondanks acht zij gelet op alle omstandigheden van het geval slechts een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het in zaak A onder primair en subsidiair en in zaak B onder 1 en 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder meer subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Janssen, voorzitter, mrs. M.J.M. Langeveld en J.M. Schouwenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2007. De oudste rechter is buiten staat het vonnis te ondertekenen. De jongste rechter is buiten staat het vonnis te ondertekenen.